ECLI:NL:RVS:2020:101

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
201904527/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor de realisatie van viaducten in Nuth

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 29 april 2019 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college aan Boskalis Nederland Infra B.V. voor de realisatie van twee viaducten (XW01 en KW02) ter hoogte van de Reijmersbekerweg te Nuth, in het kader van het inpassingsplan 'Buitenring Parkstad Limburg 2012'. De appellant, eigenaar van een nabijgelegen landgoed, betwist de rechtsgeldigheid van het inpassingsplan en stelt dat er privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 januari 2020 behandeld. De appellant voerde aan dat het inpassingsplan niet rechtsgeldig is vastgesteld, omdat er geen besluit tot vaststelling van hogere geluidwaarden voor zijn woning is genomen. Ook stelde hij dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de verlening van de vergunning. De Afdeling oordeelde dat het inpassingsplan rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat de gestelde privaatrechtelijke belemmeringen niet evident zijn. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om anders te oordelen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank om de omgevingsvergunning te verlenen aan Boskalis blijft daarmee in stand. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201904527/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 april 2019 in zaak nr. 18/1984 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2018 heeft het college aan Boskalis Nederland Infra B.V. omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van de kunstwerken XW01 en KW02 (hierna: de viaducten) ter hoogte van de Reijmersbekerweg te Nuth, kadastraal bekend gemeente Nuth, sectie M, nummer 4 en sectie A, nummers 2631, 3061, 3117 en 3120, in het kader van het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg 2012".
Bij besluit van 12 juli 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Wittem, het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen, bijgestaan door M.H.J. Bemelmans en mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem, en Boskalis, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 29 juni 2012 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg 2012" vastgesteld. Met de vaststelling van het inpassingsplan 2012 wordt voorzien in de aanleg van een ongeveer 26 km lange ringweg (de Buitenring Parkstad Limburg) in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg. De Buitenring zal lopen over het grondgebied van de gemeenten Nuth, Heerlen, Schinnen, Brunssum, Onderbanken, Landgraaf en Kerkrade.
2.    In het kader van de aansluiting van de Buitenring op de A76 is ter hoogte van de gemeente Nuth een zogenoemde turborotonde voorzien, met aantakkingen op de A76, de Buitenring en het lokale wegennet. De turborotonde en gedeelten van de aansluitingen zullen zich bevinden boven de A76, op een hoogte van ongeveer negen meter boven het maaiveld. De turborotonde zal de A76 twee maal overkluizen, waartoe twee viaducten worden aangelegd. De ondergrond van de A76 en de aan te leggen viaducten is eigendom van de Staat. [appellant] is eigenaar van het in de directe nabijheid van de te realiseren kunstwerken gelegen [landgoed].
3.    Op 27 juli 2017 heeft Boskalis bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het in het kader van de aanleg van de Buitenring realiseren van twee kunstwerken (KW01 en KW02), zijnde de twee viaducten die onderdeel uitmaken van de boven de A76 te realiseren turborotonde.
Op de desbetreffende gronden rusten ingevolge het inpassingsplan 2012 de enkelbestemming "Verkeer" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Leiding - Gas". Voorts hebben de gronden de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone - Weg".
Het project is in strijd met de dubbelbestemming "Leiding - Gas" en overschrijdt de ingevolge die bestemming geldende maximale toegestane hoogte van 2,5 m. Het project is voorts in strijd met de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone - Weg", nu op gronden gelegen binnen deze gebiedsaanduiding binnen een afstand van 50 meter uit de weg, ongeacht het bepaalde in de betreffende bestemming, geen bebouwing mag worden opgericht.
Het college heeft voor het project omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 10.3 en 21.2.2 van het inpassingsplan 2012.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan 2012 niet rechtsgeldig is genomen, aangezien er niet eerst een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de woning [locatie] is genomen. Hij wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU7002). [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het inpassingsplan 2012 niet onherroepelijk is geworden voor wat betreft het gedeelte gelegen in de nabijheid van de Natura 2000 gebieden Brunsummerheide en Geleenbeekdal door de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:706) en dat het vernietigde plandeel, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel betrekking heeft op de gronden waarop de omgevingsvergunning ziet.
4.1.    Er is geen grond voor het oordeel dat het inpassingsplan 2012 niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat een besluit tot vaststelling van hogere geluidwaarden voor de woning [locatie] ontbreekt. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 december 2011 het besluit van 7 oktober 2010 tot vaststelling van hogere waarden ten behoeve van het inpassingsplan 2010 vernietigd, voor zover het betreft de hogere waarde voor de woning [locatie]. Daartoe werd overwogen dat het college met verwijzing naar een memo van Arcadis van 30 maart 2011 had verklaard dat de geluidsbelasting voor deze woning minder zal bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, vanwege het geluidreducerend effect van een geleidebarrier die vanuit verkeerskundig oogpunt zal worden geplaatst, waardoor voor deze woning geen hogere waarde had hoeven worden vastgesteld. Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt stelde dan het in het bestreden besluit had gedaan en volgens de Afdeling niet was gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, heeft zij geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb is voorbereid en het beroep van onder meer [appellant] tegen het besluit hogere waarden gegrond was. In de uitspraak van 11 maart 2015 heeft de Afdeling vervolgens met betrekking tot het inpassingsplan 2012 overwogen dat in de uitspraak van 7 december 2011 is overwogen dat het college van gedeputeerde staten met verwijzing naar een memo van Arcadis van 30 maart 2011 heeft verklaard dat de geluidsbelasting voor de woning [locatie] minder zal bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en dat nu [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, geen aanleiding wordt gezien op dit punt thans anders te oordelen. [appellant] heeft ook in onderhavige procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om op dit punt thans anders te oordelen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat een besluit tot vaststelling van hogere geluidwaarden voor de woning [locatie] ten onrechte ontbreekt.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 11 maart 2015 het inpassingsplan 2012, voor zover dat ziet op de plandelen met de bestemming "Verkeer" ter hoogte van de Natura 2000-gebieden Brunssummerheide en Geleenbeekdal, vernietigd. De rechtbank heeft hierin terecht geen reden gezien om [appellant] te volgen in zijn standpunt dat het college niet bevoegd was om tot verlening van de omgevingsvergunning aan Boskalis over te gaan. Daargelaten of het vernietigde plandeel betrekking heeft op onderhavige gronden, zijn de rechtsgevolgen door de Afdeling in stand gelaten. Het inpassingsplan 2012 is met de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015 in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat anders dan [appellant] stelt, dit niet tot gevolg heeft dat het college daarmee enkel voor wat betreft de ten tijde van de Afdelingsuitspraak voltooide werkzaamheden bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen.
De vraag of de betogen al dan niet te laat zijn aangevoerd, nu de Crisis- en herstelwet van toepassing is en ingevolge artikel 1.6a van deze wet na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen beantwoording.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Hij heeft in dat kader gewezen op een akte van 28 november 1938 uit de openbare registers van het Kadaster die voorziet in twee erfdienstbaarheden.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274, is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
5.2.    Bij de akte van 28 november 1938 is voorzien in twee erfdienstbaarheden, die luiden als volgt:
"8. Ten nutte van de niet verkochte deelen (…) en ten laste van de bij deze acte verkochte strook van het perceel (…) wordt gevestigd een recht van weg over die strook naar den gemeenteweg van Schinnen naar Nuth bekend als Reymersbeekerweg . (…)
9. Ten nutte van het overblijvende gedeelte van het perceel (…) en ten laste van de verkochte strook van dat perceel wordt gevestigd de verplichting van op deze strook een eventuele autosnelweg of ander werk met de kruin niet hooger te leggen dan 78 m + N.A.P."
Niet in geschil is dat de onder 8. bedoelde erfdienstbaarheid is gerealiseerd door een ondertunneling van de A76, de aanleg van een verharde weg van het landgoed naar die tunnel en, aan de andere zijde van de A76, een verharde weg van de tunnel naar de Reijmersbekerweg. Ook niet in geschil is dat [appellant] eigenaar is van het heersende erf en dat de kunstwerken (gedeeltelijk) worden beoogd op het dienende erf. Voorts is niet in geschil dat met verwezenlijking van de kunstwerken een hoogte van 78 meter boven NAP wordt overschreden.
Tussen [appellant] en het college bestaat discussie over de actualiteit van de erfdienstbaarheden, de uitleg van de erfdienstbaarheden, alsmede de onaantastbaarheid van de erfdienstbaarheden. Ter beantwoording van de vraag of de gestelde privaatrechtelijke belemmering zich voordoet is duidelijkheid over de actualiteit van de erfdienstbaarheden, uitleg van de erfdienstbaarheden en duidelijkheid over de door [appellant] gestelde onaantastbaarheid van de erfdienstbaarheden nodig.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juni 2018 in kort geding (ECLI:NL:RBLIM:2018:6179) overwogen dat [appellant] op dat moment niet kon worden verweten dat hij misbruik van recht pleegde door zich te beroepen op de erfdienstbaarheid, maar dat dit anders kan worden als hij geen genoegen neemt met een financiële compensatie. Bij arrest van 23 oktober 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:4329) heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 29 juni 2018 bekrachtigd  en overwogen dat het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank, dat erop neerkomt dat [appellant] deze erfdienstbaarheid op enig moment zal verliezen en dat hij voor dat verlies in geld zal worden gecompenseerd en dat zou kunnen gebeuren in het kader van een procedure tot onteigening van de erfdienstbaarheid of een procedure tot opheffing daarvan op grond van artikel 5:79 van het Burgerlijk Wetboek, wordt gedeeld. Ter zitting heeft het college toegelicht dat, indien het minnelijk overleg met [appellant] nergens toe leidt, de Staat een dagvaardingsprocedure zal starten.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die in de weg stond aan het verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank is terecht dit oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
6.     [appellant] heeft voor het overige volstaan met een herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. In zijn hogerberoepschrift heeft [appellant] niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daar evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Kos
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020
580.