ECLI:NL:RVS:2019:957

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
201805044/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 mei 2018 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 10 februari 2017 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016 vastgesteld op nihil, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig had betaald. Daarnaast werd haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor 2017 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat [appellante] geen recht had op kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 en 2017, omdat zij niet kon aantonen dat zij de kosten tijdig had voldaan.

Tijdens de zitting op 18 februari 2019 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. Plet. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang had betaald. De betalingsregeling die zij had getroffen met het kindercentrum werd niet als reëel beschouwd, omdat deze niet leidde tot aflossing binnen een redelijke termijn. De Afdeling concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] geen recht had op kinderopvangtoeslag en dat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

201805044/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2018 in zaak nr. 17/4282 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2016 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellante] om een kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 10 februari 2017 en 21 februari 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.G. Plet, advocaat te Spijkenisse, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft in 2016 en 2017 voor haar kinderen [kind 1] en [kind 2] gebruik gemaakt van kinderopvang bij [kindercentrum].
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het op nihil stellen van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig en binnen twee maanden na afloop van het berekeningsjaar heeft betaald. Uit een overzicht van het kindercentrum blijkt dat [appellante] voor de opvangkosten over 2016 een betalingsachterstand heeft van € 22.258,00. Voorts heeft [appellante] voor beide kinderen 155 opvanguren kinderopvangtoeslag aangevraagd, terwijl zij op basis van het door haar gewerkte aantal uren maar recht heeft op kinderopvangtoeslag voor 92 opvanguren. De dienst heeft verder opgemerkt dat [appellante] werkzaam is bij het kindercentrum en dat haar zus daarvan de eigenaar is.
Op 4 januari 2017 heeft [appellante] met ingang van 1 januari 2017 kinderopvangtoeslag aangevraagd ten behoeve van de opvang van haar twee kinderen bij het kindercentrum. Aan de afwijzing van die aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] op de door haar overgelegde bankafschriften ontvangsten en betalingen heeft doorgestreept waardoor niet kan worden beoordeeld of zij de kosten van kinderopvang over 2017 daadwerkelijk heeft betaald.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over de jaren 2016 en 2017 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Uit de jaaropgave over 2016 volgt dat de kosten van kinderopvang over dat jaar € 23.868,00 bedroegen. Gelet op de toelichting van de Belastingdienst/Toeslagen komt een bedrag van € 6.812,13 voor rekening van [appellante]. [appellante] heeft betalingen van de kosten van kinderopvang tot een bedrag van € 1.700,00 kunnen aantonen. Verder komt uit de stukken naar voren dat [appellante] over 2016 een betalingsachterstand heeft van € 22.258,00. [appellante] heeft een betalingsregeling met het kindercentrum gesloten met een maandelijkse aflossing van € 50,00 voor een totale schuld van € 52.098,79. Volgens de berekening van de Belastingdienst/Toeslagen betekent dit dat [appellante] op grond van deze betalingsregeling in september 2066 zou beginnen met het aflossen van haar schuld over 2016. Met deze betalingsregeling is geen sprake van betaling van de schuld binnen een redelijke termijn.
Wat betreft de afwijzing van de aanvraag kinderopvangtoeslag over 2017 heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij over dat jaar een eigen bijdrage heeft betaald. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:589) niet slaagt, omdat in dit geval geen sprake is van de stopzetting van voorschotten.
Hoger beroep
3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, en  bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519).
3.1.    Zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3044), onderkent de Belastingdienst/Toeslagen dat vraagouders in bepaalde situaties niet in staat zijn om de kosten tijdig te voldoen. Dit kan zich voordoen indien er geen voorschot is verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen verwacht dan dat de aanvrager actief handelt, waarbij kan worden gedacht aan het overeenkomen van uitstel van betaling. Daarbij tekent de dienst terecht aan dat het niet ontvangen van een voorschot op zichzelf geen excuus kan zijn voor het niet betalen van in ieder geval een deel van de kosten, nu altijd een deel van de kosten voor eigen rekening komt. Deze betaling dient tijdig plaats te vinden.
3.2.    Uit het voorgaande volgt dat de vraagouder niet wordt tegengeworpen niet alle kosten van kinderopvang (tijdig) te hebben voldaan in het geval aan hem geen voorschotten zijn verstrekt, hij wel een deel van de kosten tijdig heeft betaald en aannemelijk kan maken dat hem door de kinderopvanginstelling uitstel van betaling ten aanzien van het resterende deel is verleend (zie in dit verband ook de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2897).
2016
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met de betalingsregeling geen sprake is van betaling van de schuld binnen een redelijke termijn. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank hiermee heeft miskend dat zij heeft beoogd om met de betalingsregeling de schuld aan het kindercentrum binnen een redelijke termijn te betalen. In de betalingsregeling is ook afgesproken dat extra aflossingen mogelijk zijn, dat na afronding van een bezwaar of beroepsprocedure haar financiële situatie opnieuw wordt bekeken en dat de betalingsregeling jaarlijks wordt geëvalueerd. Verder heeft volgens [appellante] de dienst in strijd met de goede procesorde eerst in beroep kanttekeningen geplaatst bij de getroffen betalingsregeling.
4.1.    Niet in geschil is dat [appellante] de kosten van kinderopvang over 2016 niet volledig heeft betaald. [appellante] heeft voor de achterstallige betalingen van de kosten van kinderopvang over de jaren 2014, 2015 en 2016 op 2 januari 2017 met het kindercentrum een betalingsregeling getroffen. In de betalingsregeling is vermeld dat [appellante] een betalingsachterstand bij het kindercentrum heeft van € 52.098,79. [appellante] dient op grond van de betalingsregeling maandelijks een bedrag van € 50,00 aan het kindercentrum te betalen ter aflossing van de betalingsachterstand. Verder is in de betalingsregeling vermeld dat extra aflossing mogelijk is, de betalingsregeling jaarlijks wordt geëvalueerd, na een rechterlijke uitspraak de regeling vervalt en de financiële situatie van [appellante] opnieuw zal worden bekeken en dat bij gebreke van stipte betaling de regeling direct zal vervallen.
[appellante] heeft niet weersproken dat als zij begint met het inlopen van haar betalingsachterstand over het berekeningsjaar 2014 met € 50,00 per maand, zij in 2066 begint met aflossen van de betalingsachterstand over het berekeningsjaar 2016. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de betalingsregeling die [appellante] met het kindercentrum heeft gesloten niet als reële betalingsregeling is aan te merken omdat geen sprake is van aflossing van de schuld binnen een redelijke termijn. Dat, zoals [appellante] heeft gesteld, op grond van de betalingsregeling extra aflossingen mogelijk zijn, haar financiële situatie na afronding van een bezwaar of beroepsprocedure opnieuw wordt bekeken en dat de betalingsregeling jaarlijks wordt geëvalueerd, leidt niet tot een ander oordeel. De mogelijke extra aflossingen hebben geen verplichtend karakter en de evaluatie van haar financiële situatie leidt er niet noodzakelijkerwijs toe dat [appellante] eerder zal beginnen met aflossen van haar betalingsachterstand over 2016. Sterker nog het kan er zelfs toe leiden dat de terugbetalingsregeling wordt beëindigd of naar beneden bijgesteld. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht aan [appellante] tegengeworpen dat zij niet alle kosten van kinderopvang over 2016 tijdig heeft voldaan.
4.2.    Anders dan [appellante] betoogt heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet in strijd gehandeld met de goede procesore door in beroep kanttekeningen te plaatsen bij de door haar met het kindercentrum getroffen betalingsregeling, maar heeft de dienst daarbij het in het besluit van 5 juni 2017 ingenomen standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang tijdig heeft betaald, nader onderbouwd.
4.3.    Het betoog faalt.
2017
5.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond over 2017 een eigen bijdrage te hebben betaald. De rechtbank heeft ten onrechte geen acht geslagen op de door haar in beroep overgelegde bankafschriften waarmee zij heeft aangetoond een bedrag van € 4.775,00 aan het kindercentrum te hebben betaald. Voor zover zij haar eigen bijdrage niet volledig voor 1 maart 2018 zou hebben betaald doet zij een beroep op bijzondere omstandigheden die een latere betaling van de eigen bijdrage rechtvaardigen. Deze bijzondere omstandigheden zijn erin gelegen dat zij een alleenstaande ouder is, er voor diverse berekeningsjaren betalingsregelingen zijn getroffen en zij een bescheiden inkomen heeft.
5.1.    De kosten van kinderopvang over 2017 bedroegen volgens de door [appellante] in hoger beroep overgelegde twaalf maandfacturen in totaal € 20.703,24. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de kosten dat voor eigen rekening komt € 540,19 per maand bedroeg en dat [appellante] met de overgelegde bankafschriften heeft aangetoond in totaal € 4.575,00 aan het kindercentrum te hebben betaald. Dit betekent volgens de Belastingdienst/Toeslagen dat [appellante] naast het bedrag van de door haar ontvangen voorschotten, dit is € 4.180,00, een eigen bijdrage van € 395,00 aan het kindercentrum heeft betaald. [appellante] heeft dit niet weersproken. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij het deel van de kosten dat voor eigen rekening komt heeft betaald. Dat [appellante] een alleenstaande ouder is, er voor diverse berekeningsjaren betalingsregelingen zijn getroffen en zij een bescheiden inkomen heeft, kan niet de betekenis worden toegekend die zij daaraan gehecht wenst te zien, nu dit haar niet ontslaat van de verplichting om het bedrag dat voor eigen rekening komt te voldoen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over de jaren 2016 en 2017 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Indien de Belastingdienst/Toeslagen overgaat tot terugvordering van de over 2017 uitgekeerde voorschotten en [appellante] door die terugvordering in de financiële problemen raakt, kan zij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019
809.