201806092/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018 in zaak
nr. 18/167 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2012 afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2019, waar [appellante], vergezeld door [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft in 2012, ten behoeve van de opvang van haar twee kinderen bij de buitenschoolse opvang [opvang] van Stichting Kindcentrum Oldebroek (hierna: SKO), voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze voorschotten bij besluit van 6 maart 2015 op nihil gesteld. De teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 zijn teruggevorderd. Het besluit van 6 maart 2015 heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep stand gehouden.
Vervolgens heeft [appellante] de dienst verzocht laatstgenoemd besluit te herzien, maar dit verzoek heeft de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen. De dienst heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van de kinderopvang in 2012 volledig en tijdig heeft betaald. [appellante] heeft dan ook niet aangetoond dat de tegemoetkoming van de kinderopvangtoeslag op een te laag bedrag is vastgesteld, aldus de dienst.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten of omstandigheden die [appellante] in haar verzoek tot herziening heeft aangedragen, niet tot het oordeel leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 niet op nihil heeft mogen stellen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling de verschuldigde kosten voor kinderopvang ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna moeten worden voldaan. Dit is slechts anders indien aan de vraagouder geen voorschotten zijn verstrekt, de vraagouder wel een deel van de opvangkosten tijdig heeft betaald en aannemelijk kan maken dat hem door de kinderopvanginstelling uitstel van betaling ten aanzien van het resterende deel is verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft kunnen stellen dat deze bijzondere omstandigheden zich in deze zaak niet voordoen. De ontvangen voorschotten, die hoger waren dan de totale kosten van de kinderopvang in 2012, heeft zij niet benut voor de betaling van de kosten voor kinderopvang van dat jaar. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de betalingsregeling die [appellante] met de kinderopvanginstelling heeft, dan ook buiten beschouwing mogen laten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de dienst de teveel betaalde voorschotten terecht heeft teruggevorderd.
Het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de feiten of omstandigheden die zij in haar verzoek tot herziening heeft aangedragen, niet tot het oordeel leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 niet op nihil heeft mogen stellen. Zij voert hiertoe aan dat de regel dat de kosten voor kinderopvang binnen twee maanden na het berekeningsjaar moeten zijn betaald, slechts geldt als gebruik wordt gemaakt van een gastouderbureau. [appellante] wijst in dit verband op informatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Volgens [appellante] ziet deze regel niet op haar geval, omdat haar kinderen zijn opgevangen bij een kinderdagverblijf. Zij kon niet weten dat de betalingsregeling die zij heeft getroffen met de kinderopvang, begin 2013 moest zijn voldaan, aldus [appellante].
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aan haar toegekende voorschotten hoger waren dan de kosten van de kinderopvang. Volgens [appellante] heeft zij € 1.202,00 voor beide kinderen per maand aan de kinderopvang betaald. Dat is meer dan het bedrag van € 1.156,00 dat zij aan voorschotten per maand kreeg, aldus [appellante].
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3064, en 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko), dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. 4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien slechts een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. 4.3. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1925), brengt de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich mee dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. Dit is een algemene voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag en geldt dus niet slechts, zoals [appellante] stelt, als gebruik wordt gemaakt van een gastouderbureau, maar ook als kinderen worden opgevangen bij een kinderopvangverblijf. In de door [appellante] overgelegde informatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang binnen twee maanden moeten worden voldaan indien gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de verschuldigde kosten bij gebruikmaking van een kinderopvangverblijf niet ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna dienen te worden voldaan. Weliswaar is het voorstelbaar dat deze informatie verwarrend is geweest voor [appellante], maar dit maakt niet dat zij hieraan het vertrouwen kon ontlenen dat de betaling van de kosten van opvang in haar geval niet aan een termijn was gebonden. De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, zich op de hoogte dient te stellen van de voorwaarden die aan de aanspraak op kinderopvangtoeslag zijn verbonden. Zij kan dan ook niet worden gevolgd in haar betoog.
4.4. De Belastingdienst/Toeslagen voert het beleid dat hij kosten van kinderopvang ook aanvaardt indien zij niet ten tijde van de opvang of kort daarna zijn gemaakt, mits aannemelijk wordt gemaakt dat tijdige voldoening - wegens bijvoorbeeld het door de Belastingdienst/Toeslagen te laat uitbetalen van een voorschot - niet mogelijk was en een door partijen overeengekomen uitstel van de voldoening tijdig aan hem wordt doorgegeven. Deze situatie doet zich hier niet voor. Daartoe is van belang dat vaststaat dat [appellante] in 2012 € 13.873,00 heeft ontvangen aan voorschotten kinderopvangtoeslag voor de opvang van haar twee kinderen. Volgens de jaaropgaven 2012 bedroegen de totale kosten voor kinderopvang over 2012 in totaal € 8.214,16. De facturen die [appellante] heeft overgelegd wijzen op hetzelfde totaalbedrag aan kosten voor kinderopvang. Het door haar aan voorschotten ontvangen bedrag was daarmee hoger dan de door haar te betalen kosten. [appellante] kon daarom de opvangkosten in 2012 of kort daarna voldoen, maar heeft dat niet gedaan. Overigens heeft zij weliswaar een betalingsregeling getroffen met de kinderopvanginstelling, maar uit de door haar tijdens de zitting overgelegde stukken en haar toelichting hierop, kan worden afgeleid dat ook thans nog een bedrag moet worden voldaan, waarmee ook in zoverre geen sprake is van een tijdig voldoen van de kosten.
Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de feiten of omstandigheden die [appellante] in haar verzoek tot herziening heeft aangedragen, niet tot het oordeel leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 niet op nihil heeft mogen stellen. Hetgeen [appellante] voor het overige aanvoert, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019
480-902.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…]."
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van
het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…]."