ECLI:NL:RVS:2017:1925

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
201602656/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 opnieuw vastgesteld op nihil en voorts de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil, met terugvorderingen van respectievelijk € 6.351,00 en € 9.388,00. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang tijdig en volledig had voldaan. In hoger beroep betwist [appellante] dat zij slechts een deel van de kosten per bank heeft betaald en stelt dat zij contante betalingen heeft gedaan en een betalingsregeling heeft getroffen met het kinderdagverblijf. De Raad van State oordeelt dat de betalingsregeling te laat is getroffen om relevant te zijn voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de kosten tijdig zijn voldaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201602656/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 maart 2016 in zaak nr. 15/2783 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2014 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2012 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 6.351,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2013 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 9.388,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 21 november 2014, 8 mei 2015 en 15 mei 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 9 januari 2017 heeft de Afdeling schriftelijke vragen aan partijen gesteld. De gemachtigde van [appellante], mr. C.M.J.E.P. Meerts, heeft deze vragen bij brief van 24 januari 2017 beantwoord en de Belastingdienst/Toeslagen heeft deze vragen bij brief van 8 februari 2017 beantwoord.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft voor de jaren 2012, 2013 en 2014 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van haar dochter. Deze opvang vond plaats bij [kinderdagverblijf].
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 21 november 2014, 8 mei 2015 en 15 mei 2015, gehandhaafd bij het besluit van 7 augustus 2015, ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten voor kinderopvang in de jaren 2012, 2013 en 2014 tijdig en volledig te hebben voldaan aan [kinderdagverblijf]. Daarom heeft zij in het geheel geen recht op kinderopvangtoeslag, aldus de dienst.
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat de lening die [appellante] heeft gesteld met [kinderdagverblijf] te hebben afgesloten en die vrijwel direct opeisbaar is geen aanleiding geeft om het besluit van 7 augustus 2015 te vernietigen, aangezien de kosten voor kinderopvang hiermee niet tijdig na afloop van de kinderopvang zijn betaald. Daar komt bij dat de Belastingdienst/Toeslagen een te late betaling op grond van een betalingsregeling alleen accepteert, als alle voorschotten kinderopvangtoeslag zijn aangewend voor het betalen van de kinderopvang. Dat [appellante] dat wegens haar financiële situatie niet heeft gedaan, neemt niet weg dat zij aan die voorwaarde dient te voldoen.
Hoger beroep
Kosten van kinderopvang
3.    In hoger beroep is allereerst in geschil of [appellante] de kosten van kinderopvang over 2012, 2013 en 2014 heeft voldaan.
[appellante] betwist niet dat zij in die jaren slechts een deel van de kosten aantoonbaar per bank heeft betaald. [appellante] heeft in haar brief van 24 januari 2017 in dat kader gesteld dat zij [kinderdagverblijf] meermaals contant heeft betaald. In haar hoger beroepschrift wijst zij er voorts op, evenals zij in beroep bij de rechtbank heeft gedaan, dat zij - hangende bezwaar - een betalingsregeling met [kinderdagverblijf] heeft getroffen in de vorm van een direct opeisbare lening. Met deze lening zijn volgens haar de kosten van kinderopvang voldaan. In haar brief van 24 januari 2017 heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat haar ouders op 1 augustus 2016 en 11 september 2016 een incassovordering van [kinderdagverblijf] hebben betaald met daarop een specificatie van de toen nog openstaande bedragen en dat zij die bedragen aan haar ouders in termijnen terugbetaalt. Daarmee zijn volgens [appellante] de kosten van kinderopvang volledig betaald.
Voor zover de Afdeling van oordeel is dat de lening moet worden aangemerkt als een te late betaling, voert [appellante] aan dat het niet aan haar is te wijten dat zij als gevolg van haar slechte financiële situatie niet aan de voorwaarde heeft voldaan dat alle voorschotten kinderopvangtoeslag zijn gebruikt om de kinderopvang te betalen. Die slechte financiële situatie is veroorzaakt door de Belastingdienst/Toeslagen, aangezien zij ten onrechte andere toeslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 niet heeft ontvangen en zij die jaren om onduidelijke redenen de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 moest terugbetalen, aldus [appellante].
3.1.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772), terecht overwogen dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:497), eveneens terecht overwogen dat de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengen dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. Voor gastouderopvang is de termijn waarbinnen de kosten van die opvang moeten zijn betaald nader geregeld in artikel 11f van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In de regelgeving is geen soortgelijke bepaling opgenomen voor kindercentra.
3.2.    [appellante] heeft de gestelde contante betalingen niet met stukken gestaafd, waardoor niet is aangetoond dat deze betalingen hebben plaatsgevonden.
3.3.    In de door [appellante] als vrijwel direct opeisbare lening omschreven betalingsregeling, gedateerd in juni 2015 en met als opschrift "Schuldbekentenis 2012-2014", is vermeld dat [kinderdagverblijf] aan [appellante] desgevraagd een betalingsregeling wil toekennen voor de jaren 2012 tot en met 2014. De reden daarvoor is dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] al zeer lang om onduidelijke redenen geen kinderopvangtoeslag heeft toegekend, maar [kinderdagverblijf] van de Belastingdienst/Toeslagen heeft vernomen dat deze binnenkort toegekend zal worden. Zodra [appellante] die toeslag ontvangt, is zij verplicht deze binnen drie dagen geheel te betalen aan [kinderdagverblijf]. Voor het gedeelte van de schuld dat overblijft na betaling van die toeslagen zal een nieuwe betalingsregeling worden getroffen, aldus [kinderdagverblijf].
Anders dan [appellante] heeft betoogd heeft zij hiermee niet aangetoond dat de kosten van kinderopvang tijdig zijn voldaan. In dit geval kan worden daargelaten wanneer de verschuldigde kosten voor opvang bij het kindercentrum uiterlijk hadden moeten zijn betaald en of de getroffen betalingsregeling voor het bepalen van de aanspraak op kinderopvangtoeslag kan worden gelijkgesteld met een betaling, zoals [appellante] heeft betoogd, omdat vaststaat dat de betalingsregeling pas is opgesteld in juni 2015, terwijl de kinderopvang in 2012, 2013 en 2014 heeft plaatsgevonden. Daarmee is de betalingsregeling te laat getroffen om voor het bepalen van de aanspraak op kinderopvangtoeslag over deze jaren van enige betekenis te kunnen zijn. Voor zover [appellante] stelt dat de lening door haar ouders is afbetaald leidt dit, gelet op het tijdsverloop, niet tot een ander oordeel. Die betalingen zijn immers pas in augustus en september 2016 en dus nog later gedaan, terwijl de kinderopvang in 2012, 2013 en 2014 heeft plaatsgevonden.
3.4.    In de omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd heeft de Belastingdienst/Toeslagen voorts geen aanleiding hoeven zien de te late betalingen alsnog te accepteren. Uit de in reactie op de vragen van de Afdeling door de Belastingdienst/Toeslagen gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat de dienst per abuis twee maal aan [appellante] kinderopvangtoeslag over 2009 heeft uitbetaald en zij het te veel ontvangene niet, althans niet volledig, heeft teruggestort. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het ten onrechte uitgekeerde bedrag vervolgens verrekend met de zorgtoeslag over 2013, het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 en het voorschot huurtoeslag over 2014. Hoewel de communicatie met de Belastingdienst/Toeslagen hierover niet soepel is verlopen heeft [appellante] aldus per saldo gekregen waar zij recht op had, zodat zij niet om die reden de kosten van kinderopvang niet kon betalen. Verder blijkt uit die toelichting dat het Centraal Justitieel Incassobureau beslag heeft gelegd op de zorgtoeslag van [appellante] over 2014 en dat de overige toeslagen over 2013 en 2014 middels verrekening of uitbetaling aan [appellante] ten goede zijn gekomen.
3.5.    Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang over 2012, 2013 en 2014 tijdig heeft voldaan.
3.6.    Het onder 3 weergegeven betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
4.    Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat uit de betalingsregeling blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012, 2013 en 2014, faalt dat betoog. De betalingsregeling is getroffen tussen [appellante] en [kinderdagverblijf], geheel buiten de Belastingdienst/Toeslagen om. Uit de enkele bewoordingen van [kinderdagverblijf] in het stuk van juni 2015 dat zij van de dienst heeft vernomen dat de kinderopvangtoeslag binnenkort toegekend gaat worden, kan geenszins worden geconcludeerd dat door een daartoe bevoegde medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan, waaraan [appellante] de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat aan haar alsnog kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012, 2013 en 2014 zou worden toegekend. De stukken bieden daarvoor ook anderszins geen aanknopingspunt.
Conclusie
5.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] voor de jaren 2012, 2013 en 2014 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Borman    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
18-809.