201300426/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 7 januari 2013 in zaken nrs. 12/1938 en 12/2141 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autocentrum Op de Kamp B.V. (hierna: Op de Kamp), gevestigd te Landgraaf
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de RDW de aan Op de Kamp verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen (hierna: apk) van de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor zes maanden ingetrokken.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de RDW het door Op de Kamp daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter het door Op de Kamp daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 december 2012 vernietigd en het besluit van 5 november 2012 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
Op de Kamp heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2013, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. N.T.P. Eshuis en A.J.A.M.F. Cruts, beiden werkzaam bij de RDW, en Op de Kamp, vertegenwoordigd door J.H. [keurmeester], bijgestaan door mr. P.J.H.C. Glenz, advocaat te Landgraaf, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [getuige A], [getuige B] en [getuige C] als getuigen gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid apk wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen.
Ingevolge artikel 36 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het verlenen van toegang tot de keuringsplaats, inrichting of mobiele keuringseenheid;
b. het verstrekken van inlichtingen;
c. het overleggen van bescheiden;
d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur;
e. het in acht nemen van door de betreffende functionaris van de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen.
Volgens de Bijlage Erkenninghouder apk van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 oktober 2012 is ondermijning van het toezicht, zoals verbaal en/of fysiek geweld of dreiging daarmee en intimidatie, een voorbeeld van een categorie IV overtreding.
In deze bijlage is een stroomschema voor sancties voor overtredingen van de apk-erkenning opgenomen. Volgens dit stroomschema wordt bij een overtreding in categorie IV de apk-erkenning voor zes maanden ingetrokken.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 november 2012 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat tijdens de uitvoering van het toezicht op de apk-erkenning op 30 oktober 2012 bij een steekproefherkeuring een overtreding in categorie IV is geconstateerd. Vastgesteld is dat verbaal geweld, intimidatie en bedreiging door [keurmeester], erkenninghouder en keurmeester, jegens de steekproefcontroleur hebben plaatsgevonden. Dit is een overtreding van artikel 31, vijfde lid en artikel 36 van de Regeling. Na afweging van de belangen en gezien de afwezigheid van bijzondere feiten en omstandigheden, gelet op het feit dat in de afgelopen dertig maanden eerder een overtreding van categorie I is geconstateerd en de omstandigheid dat de huidige overtreding een overtreding van categorie IV betreft, wordt de erkenning voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor zes maanden ingetrokken, aldus de RDW.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in beginsel van de juistheid van een verklaring van een steekproefcontroleur moet worden uitgegaan en dat aan de inhoud van een dergelijke verklaring een sterke bewijskracht toekomt. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat op grond van verklaringen van getuige [getuige D] ter zitting, erkenninghouder en keurmeester [getuige A] en een drietal klanten in de winkel, van onderscheidenlijk 17 december 2012, 5 november 2012 en 8 november 2012, niet is komen vaststaan dat tijdens de steekproefherkeuring op 30 oktober 2012 verbaal geweld, intimidatie en bedreiging jegens de steekproefcontroleur hebben plaatsgevonden. Hieraan doet niet af dat namens de steekproefcontroleur bij de politie aangifte is gedaan. Derhalve is niet komen vast te staan dat Op de Kamp een overtreding van categorie IV heeft begaan en was de RDW niet bevoegd de apk-erkenning voor de duur van zes maanden in te trekken, aldus de voorzieningenrechter.
4. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de getuigenverklaringen, zowel de schriftelijke als het getuigenverhoor ter zitting, bij de inhoudelijke beoordeling in de beroepsfase heeft meegenomen. Deze verklaringen zijn in de bezwaarfase niet overgelegd en de RDW heeft derhalve deze verklaringen niet in de heroverweging in bezwaar kunnen betrekken. Er bestond voorts geen belemmering een besluit op bezwaar te nemen, nu van de gelegenheid het bezwaarschrift schriftelijk dan wel mondeling toe te lichten geen gebruik is gemaakt, aldus de RDW.
4.1. Dit betoog kan niet slagen. De RDW was voor het nemen van het besluit op bezwaar bekend met de schriftelijke verklaring van de drie klanten in de winkel. Op de Kamp heeft in de bezwaarfase een voorlopige voorziening verzocht. Nu Op de Kamp bij dit verzoek te kennen heeft gegeven ter zitting een getuige mee te nemen, was de RDW ook daarvan op de hoogte. Desondanks heeft de RDW ervoor gekozen met het nemen van een besluit op bezwaar niet te wachten tot de behandeling van dat verzoek ter zitting. Tevens heeft Op de Kamp ter zitting bij de Afdeling onbetwist gesteld dat zij heeft aangeboden getuige [getuige E] in de bezwaarfase te laten horen, maar ook daarvan heeft de RDW afgezien. Daarbij komt dat het niet horen van getuigen in de bezwaarfase niet betekent dat deze daarom ook in de beroepsfase niet door de rechtbank mogen worden gehoord. De voorzieningenrechter mocht derhalve de schriftelijke verklaringen en de getuigenverklaring ter zitting betrekken bij zijn oordeel.
5. De RDW bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de overgelegde verklaringen leiden tot het oordeel dat de bedreiging en het verbale geweld niet zijn komen vast te staan. De verklaring van de klanten in de winkel is niet door de klanten zelf geschreven en de datum, tijd en plaats van de steekproef zijn niet duidelijk in de verklaring opgenomen. De verklaring is zeer kort en algemeen van aard. De verklaring dat de klanten niets van een bedreiging hebben meegekregen, betekent niet dat die niet heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat de klanten mogelijk een belang hebben bij het afleggen van een voor Op de Kamp voordelige verklaring. Voorts heeft de steekproefcontroleur in een nadere verklaring van 8 februari 2013 te kennen gegeven dat hij na het beëindigen van de steekproef vier keer de winkel in liep, dan wel in keek, en dat niemand in de winkel was, aldus de RDW.
De RDW voert verder aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zowel [getuige E] als [getuige A] een belang heeft bij de door hen afgelegde verklaringen. [getuige E] is bevriend met [keurmeester] en heeft als belang het in stand houden van hun vriendschap. [getuige E] heeft in zijn verklaring te kennen gegeven dat de situatie een zakelijke discussie betrof. De RDW stelt dat niet duidelijk is wat [getuige E] onder een zakelijke discussie verstaat. [getuige A] is medevennoot en erkenninghouder. Het is niet in zijn belang een verklaring af te geven die er op ziet dat zijn apk-erkenning voor zes maanden wordt ingetrokken. [getuige E] en [getuige A] hebben slechts de overtreding ontkend, maar niet verklaard wat er volgens hen wel tijdens de steekproef op 30 oktober 2012 zou zijn gezegd. De bewoordingen die in de verklaring van de steekproefcontroleur staan hebben zij daarmee niet ontkend. De steekproefcontroleur daarentegen heeft geen enkel belang bij het doen van een valse verklaring. Daarbij komt dat de RDW aangifte van bedreiging heeft gedaan bij de politie. Aangezien het doen van een valse aangifte een strafbaar feit is, wordt alleen aangifte gedaan indien het voor de RDW vaststaat dat de steekproefcontroleur is bedreigd. De voorzieningenrechter heeft dit ten onrechte niet relevant geacht, aldus de RDW.
Tot slot voert de RDW aan dat zij ter zitting bij de voorzieningenrechter niet adequaat en voorbereid op de verklaringen heeft kunnen reageren. Tevens is geen gelegenheid geweest dan wel geboden de betreffende steekproefcontroleur met de verklaringen te confronteren en er op te laten reageren. Ook heeft de voorzieningenrechter de indruk gewekt dat het aantal ontkennende verklaringen van doorslaggevende betekenis is. Bij een steekproef is de steekproefcontroleur de enige die namens de RDW aanwezig is bij het bedrijf. De steekproefcontroleur zal derhalve meestal in de minderheid zijn, aldus de RDW.
5.1. Het betoog van de RDW dat zij ter zitting niet adequaat op de verklaringen heeft kunnen reageren, treft geen doel. De verklaring van [getuige A] dateert van 5 november 2012 en is door de RDW zelf afgenomen door middel van een horing. De verklaring van het drietal klanten in de winkel dateert van 8 november 2012 en is op 12 november 2012 door de voorzieningenrechter aan de RDW verzonden. Het onderzoek ter zitting van de voorzieningenrechter heeft op 17 december 2012 plaatsgevonden. De verklaringen waren derhalve ruim een maand voor de zitting bij de voorzieningenrechter bij de RDW bekend, terwijl ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in een voorlopige voorzieningsprocedure nadere stukken tot één dag voor de zitting kunnen worden ingediend. Uit dit artikel volgt eveneens dat getuigen ter zitting meegebracht kunnen worden, zonder een melding als bedoeld in artikel 8:60, vierde lid, van de Awb. De RDW had derhalve de mogelijkheid adequaat op de verklaringen van [getuige A] en de klanten in de winkel te reageren. Met betrekking tot de getuigenverklaring van [getuige E] heeft de wetgever niet in een termijn voor een adequate voorbereiding en reactie voorzien. Daarbij stond het de RDW vrij de steekproefcontroleur mee te nemen naar de zitting bij de voorzieningenrechter, zodat hij op de verklaring van [getuige E] kon reageren. De RDW heeft ter zitting van de Afdeling te kennen gegeven dit bewust te hebben nagelaten.
5.2. In het rapport van 30 oktober 2012 van de steekproefcontroleur is vermeld dat [keurmeester] de volgende uitspraken heeft gedaan: "Je bent een vies klein onderkruipsel. Je krijgt als je nog één woord zegt een flink pak slaag. Ik gooi je door het raam naar buiten. Er blijft niets meer van je heel."
De RDW stelt zich terecht op het standpunt dat aan de inhoud van het rapport een sterke bewijskracht toekomt. In beginsel moet van de juistheid van het rapport van een steekproefcontroleur worden uitgegaan. De steekproefcontroleur heeft immers geen belang bij het afleggen van een valse verklaring. Aan de verklaring van [getuige A] daarentegen kan geen sterke bewijskracht worden toegekend, nu hij een groot belang heeft bij het behouden van de apk-erkenning. [getuige E] heeft ter zitting van de rechtbank onder ede verklaard dat hij tijdens het gesprek tussen [keurmeester] en de steekproefcontroleur aanwezig was en dat hij de uitlatingen van [keurmeester] niet heeft gehoord. Nu [getuige E] een vriend is van [keurmeester] dient deze verklaring met voorzichtigheid te worden meegewogen.
5.3. Ter zitting bij de Afdeling zijn twee van de klanten die tijdens het incident in de winkel aanwezig waren, [getuige B] en [getuige C], als getuigen gehoord. Zij hebben beiden verklaard dat zij ten tijde van de gestelde bedreiging in de aangrenzende winkel waren en dat de tussendeur openstond. Tevens hebben zij verklaard dat zij hoorden dat de discussie over een remlicht ging. Zij hoorden dit, omdat [keurmeester] een luide stem heeft, aldus [getuige B] en [getuige C]. [getuige C] heeft daarbij verklaard dat hij [keurmeester] hoorde zeggen: "Maar dat vind ik kleinzielig" en "luister, als je denkt dat je dat moet schrijven, dan moet je dat schrijven. Dat interesseert me toch niet." Tevens heeft [getuige C] verklaard dat de luide stem van [keurmeester] in een discussie nog luider wordt, maar dat hij niet schreeuwde. Wel zou iemand die hem niet kent het als schreeuwen kunnen aanmerken, aldus [getuige C]. Zowel [getuige B] als [getuige C] hebben verklaard geen bedreigingen te hebben gehoord. [getuige A] heeft ter zitting van de Afdeling de inhoud van zijn verklaring van 5 november 2012 bevestigd.
5.4. Gelet op de verklaringen van [getuige A], [getuige E] en de klanten is de verklaring van de steekproefcontroleur gemotiveerd betwist en is twijfel gerezen omtrent het gestelde met betrekking tot het verbaal geweld, de intimidatie en de bedreiging tijdens de steekproefherkeuring. De RDW heeft daarom niet zonder meer van de juistheid van het rapport van de steekproefcontroleur mogen uitgegaan. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht het beroep van Op de Kamp gegrond verklaard, het besluit van 11 december 2012 vernietigd en het besluit van 5 november 2012 herroepen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autocentrum Op de Kamp B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de directie van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
176-773.