ECLI:NL:RVS:2019:847

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
201702609/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 maart 2017 het beroep van de vreemdeling tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Balkenende, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 maart 2019 uitspraak gedaan.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de staatssecretaris is aangevangen op het moment dat de aangezochte lidstaat niet binnen de termijn van twee weken antwoordde. Dit betekent dat Nederland vanaf 25 mei 2016 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. De staatssecretaris heeft op 29 mei 2017 een besluit genomen op de asielaanvraag, wat betekent dat de beslistermijn niet is overschreden.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 maart 2019.

Uitspraak

201702609/1/V3.
Datum uitspraak: 19 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 maart 2017 in zaak nr. 17/3461 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij uitspraak van 21 maart 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet-tijdig door de staatssecretaris nemen van een beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Balkenende, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben desgevraagd naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 13 november 2018, X en X, ECLI:EU:C:2018:900 een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:838, beantwoord. Uit deze uitspraak volgt dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 42, zesde lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevangen op het moment dat de aangezochte lidstaat niet binnen de termijn van twee weken, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening nr. 1560/2003 (PB 2003 L 222) antwoordt, de aanvullende procedure voor heroverweging daarmee definitief is beëindigd en Nederland vanaf het verstrijken van die termijn verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek.
1.1.    Dat betekent in deze zaak dat Nederland vanaf 25 mei 2016 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. Gelet op de inwerkingtreding van WBV 2016/3, op 11 februari 2016, is de beslistermijn in alle asielzaken van vóór en ná die datum met negen maanden verlengd (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3232). Dat geldt ook voor deze zaak. Dit betekent dat de staatssecretaris uiterlijk op 26 augustus 2017 een besluit moest nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Nu de staatssecretaris op 29 mei 2017 een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van vreemdeling, is de beslistermijn niet overschreden en heeft hij tijdig op de aanvraag beslist.
2.    Hetgeen voor het overige is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2019
722.