ECLI:NL:RVS:2019:603

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
201802002/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur in kantoorpand te Maastricht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had op 30 december 2016 geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van kamergewijze verhuur in een gedeeltelijk leegstaand kantoorpand. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college de vergunning heeft geweigerd omdat de kamergewijze verhuur in strijd is met het bestemmingsplan en de Woonprogrammering Maastricht. [appellante] betoogde dat het bestemmingsplan ten onrechte geen combinatie van wonen en werken mogelijk maakt en dat het college ten onrechte het beleidsstuk Woonprogrammering Maastricht heeft toegepast, aangezien dit pas na haar aanvraag in werking is getreden. De Afdeling oordeelde dat [appellante] haar bezwaren tegen het bestemmingsplan in een andere procedure had moeten aanvoeren en dat het college terecht de aanvraag aan het geldende beleid heeft getoetst.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de beleidsregels bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen.

Uitspraak

201802002/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 januari 2018 in zaak nr. 17/1549 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2016 heeft het college geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan legaliseren van kamergewijze verhuur in het gedeeltelijk leegstaande kantoorpand op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 april 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] is sinds 2002 eigenaresse van het perceel. Op het perceel staat een kantoorpand. Volgens de verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maastricht West" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijf". Op grond van artikel 4 van de planregels zijn de binnen deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, alsmede bedrijfswoningen, maar dan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning". De locatie van het kantoorpand heeft op de verbeelding geen aanduiding "bedrijfswoning", zodat het kantoorpand niet bewoond mag worden. Op 3 oktober 2016 heeft [appellante] een aanvraag ingediend tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van kamergewijze verhuur in het pand. Het plan voorziet in 10 studentenkamers, als gevolg waarvan het pand voor 60% een woonfunctie zal krijgen. De overige 40% van het pand zal een kantoorfunctie kunnen blijven vervullen.
2.    Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd, omdat het geen medewerking wil verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de gewenste kamergewijze verhuur in strijd is met de Woonprogrammering Maastricht en de Uitvoeringsregels woningsplitsingsbeleid, op grond waarvan kamergewijze verhuur ter plaatse planologisch-stedenbouwkundig niet wenselijk wordt geacht. In het besluit op bezwaar van 25 april 2017 heeft het college hieraan toegevoegd dat kamergewijze verhuur ook in strijd is met de Visie Bedrijventerreinen Maastricht "Ruimte voor ondernemen" uit 2013.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan op het perceel ten onrechte geen combinatie van wonen en werken mogelijk maakt.
3.1.    De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 december 2016 aan de orde is, waarbij het college heeft geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Voor zover [appellante] het niet eens is met het bestemmingsplan, wordt overwogen dat zij haar tegen het bestemmingsplan gerichte bezwaren in een procedure tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan had kunnen aanvoeren, hetgeen zij niet heeft gedaan.
De rechtbank heeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd tegen het bestemmingsplan dan ook terecht niet in zijn oordeel over de weigering van het college om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen betrokken.
Het betoog faalt.
4.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het beleidsstuk Woonprogrammering Maastricht pas in werking is getreden na haar aanvraag om een omgevingsvergunning, zodat het college de aanvraag ten onrechte aan dit beleidsstuk heeft getoetst.
4.1.    Het beleidsstuk Woonprogrammering Maastricht is in werking getreden op 14 oktober 2016, dus voor het besluit op bezwaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3361, geldt bij een heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dit op dat moment geldt. Dit geldt evenzeer voor beleidsregels. In bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Van een dergelijk bijzonder geval is hier niet gebleken.
Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank het college er ten onrechte niet op heeft gewezen dat het door de gemeente gevoerde beleid met betrekking tot herbestemming van kantoorpanden onredelijk is. Volgens [appellante] leidt het gemeentelijk beleid tot langdurige leegstand van kantoorpanden, terwijl de gemeente nadenkt over het plaatsen van containerwoningen om de woningnood onder studenten op te lossen.
5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het niet aan de rechter is om te bepalen dat het college zijn beleid moet wijzigen en alsnog moet toestaan dat panden mogen worden herbestemd als studentenkamers. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat een dergelijke wijziging van het beleid is voorbehouden aan het bestuur. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de rechter wel kan toetsen of het beleid van het college inzake herbestemming van kantoorpanden onredelijk is in welk geval het college de onderhavige aanvraag niet aan dit beleid had mogen toetsen. Volgens het gemeentelijk beleid zijn de mogelijkheden om leegstaande gebouwen met een commerciële of maatschappelijke functie om te zetten naar wonen beperkt. Volgens het college is er voldoende aanbod van panden om de groeiende vraag naar studentenhuisvesting te kunnen opvangen. Daarbij komt dat het college ter zitting heeft toegelicht dat het perceel hoe dan ook niet geschikt is voor studentenhuisvesting, omdat het de panden aan de Weustenraadstraat wil behouden voor bedrijfsdoeleinden. Verder heeft het college te kennen gegeven dat het door [appellante] aangehaalde plan voor containerwoningen niet meer aan de orde is. Gelet op de door het college gegeven toelichting volgt de Afdeling [appellante] niet in haar betoog dat het gemeentelijk beleid met betrekking tot herbestemming van kantoorpanden onredelijk is, zodat het college de aanvraag aan dit beleid mocht toetsen.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Pans    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
531-855.