201806094/1/A2.
Datum uitspraak: 9 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2018 in zaak nr. 18/297 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2014 definitief vastgesteld op nihil en de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2014 definitief vastgesteld op een bedrag van € 1.573,00.
Bij besluit van 23 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft in 2014 voorschotten huur- en zorgtoeslag ontvangen. Bij besluit van 1 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze voorschotten op nihil gesteld. Bij besluit van 4 november 2016 heeft de dienst de toeslagen vervolgens definitief vastgesteld aan de hand van de door de inspecteur van de Belastingen vastgestelde inkomensgegevens zoals opgenomen in de basisregistratie inkomen. Als gevolg hiervan moet [appellant] de eerder toegekende voorschotten zorgtoeslag terugbetalen.
3. De rechtbank heeft het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Over het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen hem dwangsommen had moeten toekennen omdat de dienst nog niet op zijn bezwaar heeft beslist, overweegt de rechtbank dat de door hem ter zitting getoonde stukken niet als ingebrekestelling kunnen worden aangemerkt, zodat de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen aanleiding heeft gezien om in het besluit op bezwaar in te gaan op het verzoek om dwangsommen toe te kennen. Verder is de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van het recht op huur- en zorgtoeslag terecht uitgegaan van verschillende inkomensgegevens. Op grond van artikel 2b, eerste lid, onder b, van het Besluit op de Huurtoeslag mocht de dienst voor de berekening van de huurtoeslag een nabetaling van een uitkering in mindering brengen op het verzamelinkomen zoals opgenomen de Basisregistratie Inkomen. Voor zorgtoeslag bevat de wet niet een dergelijke regeling, aldus de rechtbank.
Dwangsommen
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding heeft hoeven zien om in te gaan op zijn verzoek om dwangsommen toe te kennen vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. In dat kader wijst hij op een brief van 8 oktober 2015 waarin hij de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht om toekenning van dwangsommen en schadevergoeding. Deze brief is door de rechtbank aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgezonden om als bezwaar in behandeling te worden genomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de brief dan ook ten onrechte niet bij zijn besluit op bezwaar van 23 december 2017 betrokken, aldus [appellant].
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen aanleiding heeft gezien om dwangsommen toe te kennen. Niet gebleken is dat [appellant] de dienst in gebreke heeft gesteld om te beslissen op zijn bezwaarschrift dat hij heeft ingediend tegen het besluit van 4 november 2016 waarbij de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] voor het jaar 2014 op zorg- en huurtoeslag definitief heeft vastgesteld. Voor zover hij wijst op een brief van 8 oktober 2015 kan dat hem niet baten. Weliswaar heeft de rechtbank deze brief zoals hij betoogt aanvankelijk bij brief van 13 juli 2017 aan de Belastingdienst/Toeslagen gezonden met het verzoek om het als bezwaar in behandeling te nemen, maar uit een brief van de Belastingdienst/Toeslagen aan de rechtbank van 10 augustus 2017 volgt dat dit een misverstand betrof en dat de brief reeds als beroepschrift in behandeling was bij de rechtbank. Deze brief is dan ook in de uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2016, in zaak nr. UTR 15/5264 aangemerkt als beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de bezwaren die [appellant] bij brief van 18 mei 2015 naar voren heeft gebracht tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 1 mei 2015, waarbij de voorschotten huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2014 opnieuw zijn vastgesteld. Dit beroep is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hiermee is op het beroepschrift beslist. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om het bij de beoordeling van de bezwaren tegen het besluit van 4 november 2016 te betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Verzamelinkomen
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat zijn verzamelinkomen in 2014 € 40.775,00 bedroeg. De Belastingdienst/Toeslagen is bij de vaststelling van zijn recht op huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2014 ten onrechte uitgegaan van dit door de inspecteur vastgestelde inkomen. Uit een gerechtelijke verklaring van het UVW volgt dat zijn verzamelinkomen in 2014 maar € 17.324,00 bedroeg. Bovendien is nog hoger beroep aanhangig tegen het besluit tot vaststelling van het verzamelinkomen door de inspecteur.
5.1. Uit artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag en artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag volgt dat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Uit artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) volgt verder dat bij het bepalen van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling zoals huur- en zorgtoeslag, het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen. Het toetsingsinkomen in blijkens artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven, waarbij het inkomensgeven is bedoeld dat op grond van artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, door de inspecteur is vastgesteld en is opgenomen in het in artikel 21a van die wet bedoelde basisregistratie inkomen.
Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht gebruik moet maken van het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen zoals opgenomen in de basisregistratie inkomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2937 moet de Belastingdienst/Toeslagen deze door de inspecteur vastgestelde gegevens volgen. Anders dan [appellant] heeft betoogd, biedt de wet geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Dat, zoals hij stelt, het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen nog niet onherroepelijk is aangezien daartegen nog hoger beroep is ingesteld, doet daar niet aan af. Daarbij is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 20 van de Awir het recht op een tegemoetkoming moet wijzigen indien de door de inspecteur vastgestelde inkomensgegevens wijzigen. Indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard en dit tot een wijziging van het belastbare inkomen leidt, zal de Belastingdienst/Toeslagen derhalve het recht van [appellant] op huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2014 moeten herzien. Ook de omstandigheid dat het UWV zoals [appellant] betoogt, uitgaat van andere inkomensgegevens, maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen in afwijking van het vorenstaande kon afwijken van de door de inspecteur vastgestelde inkomensgegevens. Nu niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2014 heeft vastgesteld op basis van het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen van € 40.775,00, bestaat geen grond voor het oordeel dat de tegemoetkomingen onjuist zijn vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Borman w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019
674. BIJLAGE
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1
1. [..]
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Wet op de huurtoeslag
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
2. [..]
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[..]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[..]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[..]
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[..]
Artikel 20
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[..]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
[..]
Artikel 21a
1. Er is een basisregistratie inkomen waarin inkomensgegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn opgenomen. Het inkomensgegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een authentiek gegeven.
2. In de basisregistratie inkomen zijn ook bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen authentieke gegevens uit andere basisregistraties opgenomen.