ECLI:NL:RVS:2019:4501
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 augustus 2018. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 oktober 2017 zijn afgewezen. Tevens werd geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en werd bepaald dat hun uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, advocaat te Rotterdam.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanig belang dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Daarom werd besloten om het hoger beroep kennelijk ongegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 januari 2019.