ECLI:NL:RVS:2019:4501

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
201807392/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 augustus 2018. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 oktober 2017 zijn afgewezen. Tevens werd geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en werd bepaald dat hun uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, advocaat te Rotterdam.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanig belang dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Daarom werd besloten om het hoger beroep kennelijk ongegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 januari 2019.

Uitspraak

201807392/1/V2.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 augustus 2018 in zaken nrs. NL17.13057 en NL17.13054 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 26 oktober 2017 heeft de staatssecretaris  aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en te bepalen dat hun uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) achterwege blijft.
Bij uitspraak van 15 augustus 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.       Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
594.