ECLI:NL:RVS:2019:4378
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 23 november 2018. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 31 december 2018 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld. Een van de grieven betrof de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend.
Daarnaast is er een klacht over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder door de Afdeling is behandeld. Ook deze klacht is terecht, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. De overige grieven van de vreemdeling zijn niet voldoende om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat ze geen vragen bevatten die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.