ECLI:NL:RVS:2019:4371

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
201907849/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap en gevolgen voor verblijfsrecht in België

Op 20 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op de intrekking van zijn Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 mei 2018. [Verzoeker] stelde dat deze intrekking zijn verblijfsrecht in België in gevaar bracht, wat gevolgen had voor zijn verblijf, werk en inkomen daar, evenals voor het contact met zijn kinderen in Nederland. De staatssecretaris voerde aan dat [verzoeker] een actuele bedreiging voor de openbare orde vormde, verwijzend naar een eerdere veroordeling door het Gerechtshof Den Haag voor een misdrijf. De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van de staatssecretaris bij handhaving van de intrekking zwaarder woog dan het belang van [verzoeker] bij opschorting van de rechtsgevolgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de procedure voor een voorlopige voorziening niet geschikt was voor een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking, en dat dit onderwerp aan de orde zou komen in het hoger beroep. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201907849/2/V6.
Datum uitspraak: 20 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2019 in zaak nr. 18/8211 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2018 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.
Bij besluit van 5 november 2018 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2019 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 december 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en H. Heinink, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de intrekking van het Nederlanderschap tot gevolg heeft dat hij geen Unierechtelijk verblijfsrecht in België meer heeft op grond van zijn Nederlanderschap. Hierdoor komen zijn verblijf, werk en inkomen in België in gevaar, alsmede het contact met zijn in Nederland wonende kinderen.
2.    De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1978, in de strafzaak tegen [verzoeker], waarin het hof [verzoeker] heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, op grond van de artikelen 83 en 134a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft onder meer overwogen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verzoeker] wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De staatssecretaris voert aan dat hij er derhalve een zwaarwegend belang bij heeft dat de intrekking van het Nederlanderschap niet wordt geschorst.
3.    Het door [verzoeker] voorgedragen belang bij het opschorten van de rechtsgevolgen van de intrekking van het Nederlanderschap weegt reeds in het licht van het hiervoor, onder 2, omschreven belang van de staatssecretaris, niet zodanig zwaar dat dit noopt tot schorsing van de intrekking.
4.    Voor zover [verzoeker] betoogt dat de staatssecretaris zijn Nederlanderschap ten onrechte heeft ingetrokken, overweegt de voorzieningenrechter dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor de beoordeling van dit betoog. Dit betoog zal aan de orde komen bij de behandeling van het hoger beroep, die binnen niet al te lange tijd zal plaatsvinden.
5.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Groenendijk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2019
164.