ECLI:NL:RVS:2019:4365

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
201907887/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake afgifte Verklaring Omtrent het Gedrag door de minister voor Rechtsbescherming

Op 15 februari 2019 heeft de minister voor Rechtsbescherming de aanvraag van [wederpartij] om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen. Dit besluit werd door de minister gemotiveerd met verwijzing naar diverse verkeersovertredingen van [wederpartij]. Op 25 april 2019 verklaarde de minister het bezwaar van [wederpartij] ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde op 10 oktober 2019 dat de minister onterecht had gehandeld en herstelde de situatie door de minister te verplichten de VOG te verstrekken. De minister ging in hoger beroep en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet aan de uitspraak van de rechtbank hoefde te voldoen totdat het hoger beroep was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2019 de zaak behandeld. Hij oordeelde dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de minister en [wederpartij] tegen elkaar af. Hij erkent dat de minister in zijn hoger beroep een sterke zaak heeft, gezien de recente verkeersovertredingen van [wederpartij]. De voorzieningenrechter concludeert dat de minister geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Dit besluit is genomen met inachtneming van de risico's voor de samenleving en de gevolgen van het verlenen van de VOG voor [wederpartij].

Uitspraak

201907887/2/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister voor Rechtsbescherming,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2019 in zaak nr. 19/2550 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2019 heeft de minister de aanvraag van [wederpartij] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2019 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 april 2019 vernietigd, het besluit van 15 februari 2019 herroepen en bepaald dat de minister aan [wederpartij] de door hem gevraagde VOG verstrekt.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2019, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [wederpartij] heeft een transportonderneming. De minister heeft zijn aanvraag om afgifte van een VOG ten behoeve van een aanvraag van een vergunning beroepsgoederenvervoer bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (hierna: de NIWO), afgewezen. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat [wederpartij] diverse verkeersovertredingen - te weten: snelheidsovertredingen - heeft begaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het objectieve criterium is voldaan, zodat er een risico voor de samenleving bestaat wanneer de strafbare feiten en soortgelijke strafbare feiten zouden worden gepleegd door een persoon in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, maar dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de belangenafweging in het nadeel van [wederpartij] dient uit te vallen. Toetsing aan het subjectieve criterium leidt volgens de rechtbank ertoe dat zijn belang bij het verkrijgen van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving door weigering van de VOG. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft voorts zelf in de zaak voorzien door het besluit van 15 februari 2019 te herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen drie weken na verzending van de uitspraak aan [wederpartij] de door hem gevraagde VOG verstrekt.
3.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak in hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
4.    De minister is op zich gehouden om aan een rechterlijke uitspraak uitvoering te geven. Dit kan anders zijn, indien aan het belang van de minister om hangende het hoger beroep geen gevolg te hoeven geven aan de - naar zijn mening - onjuiste uitspraak van de rechtbank doorslaggevend gewicht toekomt. Gelet op hetgeen de minister ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd zal de aangevallen uitspraak in hoger beroep naar verwachting van de voorzieningenrechter niet onverkort in stand blijven. Bij de vervolgens te maken belangenafweging betrekt de voorzieningenrechter dat sprake is van meerdere forse, vrij recent gepleegde snelheidsovertredingen. Eenmaal is [wederpartij] hiervoor zelfs bestraft met een geldboete van € 1.600,00 en een voorwaardelijke rijontzetting van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaar. Dit is geen lichte afdoening en evenmin een stok achter de deur nu deze proeftijd in 2021 verloopt. Daarentegen acht de voorzieningenrechter de omstandigheid dat [wederpartij] hangende het hoger beroep niet als beroepschauffeur zijn onderneming kan voortzetten en de toezegging dat hij geen snelheidsovertredingen meer zal begaan, niet dusdanig bijzonder om het verzoek niet in te willigen in afwijking van het standpunt van de minister dat het belang van [wederpartij] bij afgifte van de VOG niet opweegt tegen het belang van de samenleving, dat gemoeid is met bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgen van verlening van de VOG niet eenvoudig zijn terug te draaien wanneer op basis daarvan reeds een vergunning beroepsgoederenvervoer bij de NIWO is verleend.
Om deze reden ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister voor Rechtsbescherming geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2019 in zaak nr. 19/2550, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
587.