ECLI:NL:RVS:2019:4295

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201901514/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verwijdering van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hun verzoek tot verwijdering van politiegegevens is afgewezen. De korpschef van politie had op 1 mei 2018 het verzoek van appellanten om verwijdering van hun gegevens op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg) afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellanten stelden dat de korpschef ten onrechte niet kon beschikken over de documenten die hun gegevens bevatten, omdat deze documenten in het kader van een integrale aanpak van malafide hondenhandel waren opgesteld en later vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef aannemelijk had gemaakt dat de documenten niet meer beschikbaar waren en dat appellanten niet konden aantonen dat hun gegevens nog steeds werden verwerkt.

Tijdens de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 september 2019, werd het hoger beroep behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten de korpschef te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht, omdat er een aanvullend besluit nodig was. De Afdeling bevestigde dat de korpschef niet meer over de documenten beschikte, maar oordeelde dat appellanten recht hadden op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze geen griffierechtveroordeling bevatte, en de korpschef werd gelast het griffierecht van € 429,00 aan appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201901514/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019 in zaak nr. 18/1372 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de korpschef het verzoek van [appellanten] om verwijdering van hun gegevens op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) afgewezen.
Bij aanvullend besluit van 20 augustus 2018 heeft de korpschef een nadere onderbouwing gegeven.
Bij uitspraak van 14 februari 2019 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het door [appellanten] tegen het besluit van 1 mei 2018 ingestelde beroep en hun beroep van rechtswege tegen het besluit van 20 mei 2018 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2019, waar [appellanten], in de persoon van [appellant A], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S.J.E.F. Kooren en H.A. Albers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In 2013 is in het kader van de integrale aanpak van malafide hondenhandel door de Politie Landelijke Eenheid Expertisecentrum Dierenwelzijn (hierna: LED) een zogenoemd pre-weegdocument opgesteld. In dat document zijn gegevens van hondenhandelaren opgenomen waarbij voldoende indicatoren aanwezig zijn om een nader onderzoek te rechtvaardigen. De in het pre-weegdocument voorkomende hondenhandelaren zijn opgenomen in het algemeen draaiboek ‘Canitas project’ dat is opgesteld ten behoeve van een landelijke handhavingsactiedag, en dat in paragraaf 1.4 een schema met gegevens van hondenhandelaren bevat. De gegevens van [appellanten] zijn in dit schema opgenomen. Voor het project werd samengewerkt met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. In het kader van de integrale handhaving is het draaiboek gedeeld met de bestuursorganen die zijn aangesloten bij het Regionale Informatie en Expertise Centrum Oost-Brabant (hierna: het RIEC). De Politie is convenantpartner bij het RIEC en is op grond van de bewerkersovereenkomst RIEC Oost-Brabant verantwoordelijk voor de gegevensverwerking. Het verzoek heeft betrekking op de politiegegevens die in het kader van de samenwerking in het RIEC door de korpschef zijn verwerkt.
2.    De korpschef heeft het verzoek afgewezen omdat de LED in 2015 is opgeheven. In verband daarmee is de administratie, waaronder het draaiboek en het pre-weegdocument, vernietigd. Ook zijn de documenten verwijderd uit het compartiment van het informatiesysteem van het RIEC waarvoor de korpschef verantwoordelijk is. Op die manier kan de korpschef dus ook niet beschikken over de documenten en kunnen de gegevens ook niet worden verwijderd. Voor zover [appellanten] beogen al hun verwerkte gegevens te laten verwijderen, heeft de korpschef erop gewezen dat alle in het kader van een nader strafrechtelijk onderzoek verwerkte gegevens in een dossier zijn opgenomen dat naar het Openbaar Ministerie is gestuurd. Ook over die gegevens kan de korpschef niet meer beschikken.
3.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
De uitspraak van de rechtbank
4.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] betwisten dat de korpschef niet meer kan beschikken over het draaiboek en het pre-weegdocument. Gelet hierop kan worden aangesloten bij de jurisprudentie van de Afdeling over de aanwezigheid van documenten bij een bestuursorgaan in zaken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). De verklaring van de korpschef waarom de documenten met de gegevens van [appellanten] niet meer beschikbaar zijn, komt niet ongeloofwaardig voor. [appellanten] hebben aangevoerd dat hun gegevens nog steeds worden verwerkt, maar hebben daarmee niet aannemelijk gemaakt dat genoemde documenten met daarin hun gegevens bij de korpschef berusten. De korpschef heeft het verzoek kunnen afwijzen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellanten]
5.    [appellanten] betogen dat de rechtbank de korpschef ten onrechte niet heeft opgedragen het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. Hiervoor was wel aanleiding nu een aanvullend besluit nodig was, omdat nog niet op het gehele verzoek was besloten. Daarnaast zit het pre-weegdocument niet in het dossier dat het Openbaar Ministerie heeft ontvangen. Omdat het in een andere procedure in 2017 nog wel via het RIEC is verkregen, is niet aannemelijk dat het document in de tussentijd is vernietigd. Ook is onbegrijpelijk waarom het document niet aan het Openbaar Ministerie is gestuurd, nu daarin de aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek is onderbouwd. Het is helemaal niet aannemelijk dat de korpschef niet meer over het Draaiboek en het pre-weegdocument beschikt, aldus [appellanten].
Het oordeel van de Afdeling
6.    Het betoog van [appellanten] dat aanleiding bestond om de korpschef tot vergoeding van het griffierecht te veroordelen, slaagt. In het besluit van 1 mei 2018 is alleen ingegaan op de gegevens in het Draaiboek. Naar aanleiding van het door [appellanten] ingediende beroep bij de rechtbank is pas besloten op het verzoek voor zover dat zag op hun gegevens in het pre-weegdocument. Dit motiveringsgebrek in het besluit van 1 mei 2018 heeft de rechtbank gepasseerd omdat [appellanten] niet in hun belangen zijn geschaad. Daarmee heeft de rechtbank terecht, zij het niet uitdrukkelijk, artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. [appellanten] hebben namelijk in de beroepsprocedure nog kunnen reageren op het aanvullende besluit. Maar zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:265), ligt het in de rede om bij het passeren van dergelijke gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een proceskostenveroordeling uit te spreken en een vergoeding van het griffierecht te gelasten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om daar van af te zien. Dat heeft de rechtbank nagelaten, terwijl geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken om daarvan af te zien.
7.    Over het pre-weegdocument heeft de korpschef ter zitting toegelicht dat in het RIEC wel gegevens worden gedeeld, maar dat iedere verwerker verantwoordelijk is voor de gegevens in zijn eigen systemen en in zijn eigen compartiment binnen het informatiesysteem. Dat is zo bepaald in het ‘Privacyprotocol RIECs-LIEC’. Op enig moment na de overdracht van het opgebouwde dossier aan het Openbaar Ministerie zijn het draaiboek en het pre-weegdocument ook uit het compartiment van de korpschef in het informatiesysteem van het RIEC verwijderd. Anders dan [appellanten], acht de Afdeling het niet onlogisch dat de korpschef niet naar eigen inzicht kan beschikken over de gegevens die zich in de compartimenten en systemen van de andere convenantpartners bevinden, maar alleen over de informatie die doelbewust wordt gedeeld. Ook het standpunt van de korpschef dat de documenten die niet meer nodig waren uit het eigen systeem zijn verwijderd, komt de Afdeling aannemelijk voor gezien de bepalingen in bijvoorbeeld artikel 8 en artikel 9 van de Wpg ten aanzien van termijnen waarbinnen politiegegevens mogen worden verwerkt. De rechtbank heeft op goede gronden in aansluiting bij vaste jurisprudentie van de Afdeling in Wob-zaken overwogen dat de toelichting van de korpschef dat de documenten niet meer onder hem berusten niet ongeloofwaardig voorkomt en dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de korpschef desondanks wel over de documenten beschikt. Het betoog van [appellanten] slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
8.    Het hoger beroep van [appellanten] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten de korpschef te gelasten tot vergoeding van het betaalde griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit alsnog gelasten. Omdat niet is gebleken van in beroep gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, wordt de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet vernietigd. Voor het overige dient de uitspraak, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019 in zaak nr. 18/1372, voor zover daarbij geen griffierechtveroordeling is uitgesproken;
III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;
IV.    gelast dat de korpschef van politie aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
545.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet politiegegevens
Artikel 8
1.    Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
2.    […]
3.    […]
4.    […]
5.    […]
6.    De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Artikel 9
1.    Politiegegevens kunnen gericht worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval.
2.    […]
3.    […]
4.    De politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste lid en niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het onderzoek, worden verwijderd, of gedurende een periode van maximaal een half jaar verwerkt teneinde te bezien of zij aanleiding geven tot een nieuw onderzoek als bedoeld in het eerste lid of een nieuwe verwerking als bedoeld in artikel 10, en na verloop van deze termijn verwijderd.
Artikel 28
1.    Een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.