ECLI:NL:RVS:2019:4

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
201802960/1/A2 en 201803051/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [appellante] tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2010. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 5 november 2016 het verzoek van [appellante] om herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 16 maart 2018 het beroep van [appellante] tegen de besluiten van de Belastingdienst ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot de hoger beroepen die nu voor de Raad van State liggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaken op 22 november 2018 ter zitting behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De rechtbank had eerder de besluiten van de Belastingdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. [appellante] betoogt dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat zij alle kosten voor de opvang heeft voldaan. De Afdeling oordeelt dat [appellante] inderdaad heeft aangetoond dat zij de kosten volledig heeft betaald en dat de Belastingdienst ten onrechte de kinderopvangtoeslag op nihil heeft vastgesteld.

De Afdeling verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201803051/1/A2 niet-ontvankelijk, maar het hoger beroep in zaak nr. 201802960/1/A2 gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van 8 mei 2017 in stand heeft gelaten. De Belastingdienst/Toeslagen moet opnieuw beslissen op het bezwaar van [appellante] met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201802960/1/A2 en 201803051/1/A2.
Datum uitspraak: 2 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2018 in zaken nrs. 17/3671 en 17/1798 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 13 februari 2017 ongegrond verklaard (zaak nr. 17/1798). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld (201803051/1/A2).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 8 mei 2017 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven (zaak nr.17/3671). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld (201802960/1/A2).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 22 november 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1.    [appellante] heeft in 2010 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor gastouderopvang. Het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 is bij besluit van 2 oktober 2012, gehandhaafd bij besluit van 4 maart 2013, op nihil gesteld.
De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 27 juni 2014 gegrond verklaard en het besluit van 4 maart 2013 vernietigd. Bij uitspraak van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1898), heeft de Afdeling het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen hiertegen gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 4 maart 2013 in stand blijven.
Definitieve vaststelling 2010
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 23 februari 2017, gehandhaafd bij het besluit van 8 mei 2017, de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 definitief berekend en vastgesteld op nihil. De dienst heeft aan de nihilstelling ten grondslag gelegd dat [appellante], gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, in het bijzonder de rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2, geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010.
- Aangevallen uitspraak over de definitieve vaststelling
3.    De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 maart 2018 (zaak nr. 17/3671) het besluit van 8 mei 2017 wegens een motiveringsgebrek vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet is ingegaan op de bezwaargrond van [appellante] over de termijn van artikel 19 van de Awir. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtgevolgen van dit besluit in stand te laten.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gestelde schenking [appellante] niet kan baten, omdat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich verzetten tegen het bestaan van een aanspraak op kinderopvangtoeslag bij verrekening van een schenking met de verschuldigde kosten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Afdeling in haar uitspraak van 17 juni 2015 reeds heeft geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010.
- Hoger beroep over de definitieve vaststelling
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) niet volgt dat de vraagouder, om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, zelf dient bij te dragen in de kosten van kinderopvang. Ook betoogt zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 5, eerste lid, van de Wko niet in de weg staat aan een schenking door de gastouder ter grootte van de eigen bijdrage.
Beide gronden heeft [appellante] in gelijke zin naar voren gebracht in het hogerberoepschrift dat zag op de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010. De Afdeling heeft in de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1898) over deze gronden geoordeeld. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, vloeit voort dat het betoog van [appellante] niet kan slagen.
De Afdeling komt niet toe aan het betoog van [appellante] dat betrekking heeft op de overeenkomst(en), nu de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangegeven haar dit niet meer tegen te werpen.
5.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2010 heeft voldaan en dat zij zelfs teveel heeft betaald. Uit de overgelegde facturen kan worden afgeleid dat de totale kosten voor kinderopvang in 2010 € 18.000,00 bedroegen. Er is door de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag van € 14.626,00 aan [appellante] toegekend. Dit bedrag heeft het gastouderbureau van de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen. Door [appellante] is voorts € 4.583,00 aan het gastouderbureau betaald. De kosten kunnen daarmee tot een bedrag van € 19.209,00 worden aangetoond, waarmee de totale kosten van kinderopvang over 2010 zijn voldaan, aldus [appellante].
5.1.    Artikel 18, eerste lid, van de van de Awir luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Artikel 7, eerste lid, van de Wko luidt:
"De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming
van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
[…]."
5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1433) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dit betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid en aan te tonen dat zij die kosten volledig heeft voldaan.
5.3.     Uit de door [appellante] overgelegde facturen van het gastouderbureau kan worden afgeleid dat de kosten voor kinderopvang in 2010 € 17.972,50 bedroegen. [appellante] heeft een bedrag van € 14.626,00 aan voorschotten ontvangen, die aan het gastouderbureau zijn uitbetaald. Hiervan heeft het gastouderbureau blijkens de factuur van maart 2010 € 1.198,00 aan [appellante] terugbetaald. Dit betekent dat [appellante] moet aantonen dat zij een bedrag van € 4.544,00 (= € 17.972,00 - € 14.626,00 + € 1.198,00) aan resterende kosten aan het gastouderbureau heeft voldaan.
Naar het oordeel van de Afdeling is [appellante] hierin geslaagd, nu uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij € 5.021,50 aan het gastouderbureau heeft betaald. [appellante] heeft daarmee aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang over 2010 volledig heeft voldaan. Dit betekent dat [appellante] aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag voor de in 2010 afgenomen gastouderopvang. Uit de facturen blijkt dat zij 3.498 uren aan gastouderopvang heeft afgenomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 daarom ten onrechte vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 8 mei 2017 ten onrechte in stand gelaten.
5.4.    Het betoog slaagt.
Herziening van het voorschot over 2010
6.    Voor zover het de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 betreft, heeft [appellante] geen belang bij een beoordeling van haar hoger beroep. Los van het feit dat een aanvrager, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:930), niet meer kan bereiken dat een voorschot kinderopvangtoeslag over een bepaald jaar wordt herzien indien de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor dat jaar inmiddels definitief heeft vastgesteld, heeft de Afdeling hiervoor inzake de definitieve vaststelling overwogen dat [appellante] aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag over 2010. [appellante] heeft dus geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank (zaak nr. 17/1798). Het hoger beroep in zaak nr.  201803051/1/A2 dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen [appellante] heeft aangevoerd.
Conclusie
7.    Het hoger beroep in zaak nr. 201803051/1/A2 is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep in zaak nr. 201802960/1/A2 is gegrond. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 17/3671 dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 8 mei 2017 in stand heeft gelaten. De Belastingdienst/Toeslagen dient opnieuw op het door [appellante] tegen het besluit van 23 februari 2017 gemaakte bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201803051/1/A2 niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201802960/1/A2 gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2018 in zaak nr. 17/3671 voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 8 mei 2017 in stand heeft gelaten;
IV.    bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019
480-856.