ECLI:NL:RVS:2019:390

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
201802176/4/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor woningbouwproject in Zeewolde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde, dat eerder een schorsing had aangevraagd van een besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland. Dit besluit betrof de vergunning voor het ontgronden van een perceel in het kader van een woningbouwproject in Zeewolde. De voorzieningenrechter had op 7 augustus 2018 de vergunning geschorst, omdat er twijfels bestonden over de mogelijke schadelijke gevolgen van de ontgronding voor de betrokken partijen.

Tijdens de zitting op 29 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde stelde dat er geen schadelijke effecten te verwachten waren van de ontgronding, onderbouwd door een deskundigenbericht. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende zekerheid bestond dat er geen schadelijke gevolgen voor de betrokken partij zouden ontstaan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de betrokken partijen en concludeert dat het verzoek tot opheffing van de schorsing niet kan worden toegewezen. De schorsing blijft in stand, wat betekent dat er geen ontgrondingswerkzaamheden mogen plaatsvinden.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokken partij, tot een bedrag van € 570,50, waarvan een groot deel is toe te rekenen aan rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en de noodzaak om de hoofdzaak verder te behandelen.

Uitspraak

201802176/4/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 7 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2608, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[partij], gevestigd te Zeewolde,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 7 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 25 januari 2018 waarbij krachtens de Ontgrondingenwet aan het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde vergunning is verleend voor het ontgronden van het perceel sectie A, nummer 5689, in het kader van het project "toekomstige woningbouw Eilandenrijk A en B en Randzone" in Zeewolde, geschorst.
Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde, vertegenwoordigd door S.L. Strauss, M. de Boer, J. Kuik en A.H. Burggraaf, en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Eringfeld, ing. J. Jansma en A.B. Hamer, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. F. Gietema, advocaat te Leeuwarden, [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Artikel 8:87, eerste lid, van de Awb luidt:
"De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid."
3. Bij uitspraak van 7 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 25 januari 2018 geschorst. De voorzieningenrechter heeft het volgende in zijn uitspraak overwogen:
"Omdat deze procedure zich niet leent voor nader onderzoek, moet de voorzieningenrechter in het midden laten in hoeverre op de gronden die [partij] in gebruik heeft daadwerkelijk wateroverlast of schadelijke verontreiniging valt te verwachten. De voorzieningenrechter is op grond van hetgeen uit de stukken blijkt en ter zitting over en weer ter toelichting is gezegd, van oordeel dat onvoldoende zekerheid bestaat dat in de periode tussen 17 augustus 2018 en het moment waarop in de bodemzaak uitspraak zal worden gedaan geen schadelijke gevolgen voor [partij] ontstaan die bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden. Hier staat tegenover dat toewijzing van het verzoek zou leiden tot vertraging in de uitvoering van een woningbouwproject van 450 woningen. Ter zitting is door gedeputeerde staten aangegeven dat de grond echter niet nodig is voor het ophogen van het te ontwikkelen woongebied Havenkwartier. Afweging van de betrokken belangen brengt de voorzieningenrechter er toe het verzoek toe te wijzen."
4. Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde heeft verzocht om opheffing van de schorsing. Onder verwijzing naar het uitgebrachte deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) in de bodemprocedure betoogt het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde dat er geen effecten te verwachten zijn van de voorgenomen ontgronding op de percelen van [partij]
4.1. [partij] betoogt dat zij een zienswijze op het deskundigenbericht van de StAB naar voren heeft gebracht die is gebaseerd op het deskundigenrapport van Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema&Partners bv. Volgens haar blijkt uit het deskundigenrapport van Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema&Partners bv van 29 november 2018 dat de kans op opbarsten van de kleilaag aanwezig is en dat de evenwichtsberekening van Fugro GeoServices B.V. gebaseerd is op een verkeerd ontgravingsniveau. Het is dan ook nog onduidelijk of zij geen schade zal leiden, aldus [partij]
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de StAB op 8 november 2018 een deskundigenbericht heeft uitgebracht en dat [partij] bij brief van 11 december 2018 daarop een zienswijze naar voren heeft gebracht die is gebaseerd op het deskundigenrapport van Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema&Partners bv van 29 november 2018. Ter zitting heeft de deskundige, ing. R.M. Oudega, van Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema&Partners bv de zienswijze van [partij] toegelicht. Volgens de deskundige bevat het deskundigenbericht van de StAB zodanige methodische gebreken dat de conclusie van de StAB niet kan worden gevolgd. Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde betwist dit. De voorzieningenrechter stelt vast dat, gelet op hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben gesteld, de onzekerheid of in de periode tot het moment waarop in de hoofdzaak uitspraak zal worden gedaan geen schadelijke gevolgen voor [partij] ontstaan die bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt, niet is weggenomen. De voorzieningenrechter overweegt dat de beoordeling van de overgelegde rapporten zich niet leent voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Deze onderzoeken dienen in de hoofdzaak te worden beoordeeld.
5. Gelet op het vorenstaande en nu de hoofdzaak binnen afzienbare tijd op zitting wordt behandeld ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde tot opheffing van de uitgesproken schorsing toe te wijzen. De uitgesproken schorsing blijft daardoor in stand. Dit betekent dat op het desbetreffende perceel geen ontgrondingswerkzaamheden mogen worden verricht. Overigens is ter zitting door het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat de werkzaamheden die wel in het gebied plaatsvinden niet vergunningplichtig zijn, maar binnen een afzonderlijk geaccepteerde melding vallen.
6. Nu het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening van het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde niet voor inwilliging in aanmerking komt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding dit college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [partij] te veroordelen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Ten aanzien van de door [partij] verzochte vergoeding van kosten door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de voorzieningenrechter dat slechts een enkelvoudige vergoeding wordt toegekend. De door [partij] opgegeven kosten voor een door een deskundige uitgebracht rapport komen niet voor vergoeding in aanmerking nu deze kosten niet zijn gemaakt in verband met de behandeling van het voorliggende verzoek. De voorzieningenrechter ziet ten aanzien van het tarief voor vergoeding van de reiskosten, gemaakt voor de meegebrachte deskundige, geen aanleiding voor een vergoeding per retourkilometer. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de gemaakte reiskosten gaat de voorzieningenrechter uit van een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Ook is in het formulier proceskosten door [partij] verzocht om een vergoeding van de reis- en verletkosten ten behoeve van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten komen niet apart voor vergoeding in aanmerking nu in het toegekende bedrag van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand de reis- en verletkosten die door de rechtsbijstandverlener zijn gemaakt reeds zijn verdisconteerd.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde tot vergoeding van bij [partij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 570,50 (zegge: vijfhonderdzeventig euro en vijftig cent), waarvan € 512,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Helder w.g. Lodeweges
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2019
625.