ECLI:NL:RVS:2019:3780
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake aanwijzing door college van burgemeester en wethouders van Utrecht tegen [wederpartij]
Op 21 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2018, waarin het beroep van [wederpartij] gegrond werd verklaard en het college werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het college had op 1 juni 2017 een aanwijzing gegeven aan [wederpartij] om maatregelen te treffen tegen overtredingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het college stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de aangevallen uitspraak.
De voorzieningenrechter overwoog dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. Het college had geen overtuigende argumenten aangedragen die de voorzieningenrechter deden twijfelen aan de noodzaak om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van uitvoering van de uitspraak zwaarder woog dan de belangen van het college. Het verzoek van het college werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan op dezelfde datum.