ECLI:NL:RVS:2019:372
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 augustus 2018. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. De staatssecretaris had op 3 juli 2018 de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.
In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte een eigen oordeel heeft gegeven over de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde intensivering van haar christelijk geloof. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht klaagt over de beoordeling van de rechtbank. De rechtbank had de geloofwaardigheid van de vreemdeling niet zelf moeten beoordelen, maar had de staatssecretaris de ruimte moeten geven om dit te doen.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de overwegingen van de Afdeling. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.