ECLI:NL:RVS:2019:370
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 augustus 2018. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. De staatssecretaris had op 3 juli 2018 besloten dat de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen geloofsintensivering had aangenomen op basis van de verklaringen van de vreemdeling over haar bekering tot het christendom.
De staatssecretaris ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf had gehanteerd door zelf een oordeel te geven over de geloofwaardigheid van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris gelijk had en dat de rechtbank haar eigen oordeel in de plaats had gesteld van dat van de staatssecretaris. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de staatssecretaris in het beoordelen van de geloofwaardigheid van asielaanvragen en de noodzaak voor de rechtbank om zich te houden aan de juiste toetsingsmaatstaf. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.