ECLI:NL:RVS:2019:3669
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling na afwijzing van het asielverzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juli 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 19 juni 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld na de afwijzing van zijn asielverzoek. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 15 oktober 2019, waarin werd vastgesteld dat een vreemdeling na afwijzing van zijn asielverzoek als kennelijk ongegrond rechtmatig verblijf kan hebben. De staatssecretaris heeft in deze zaak gemotiveerd dat nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk was, wat door de vreemdeling niet werd bestreden. Hierdoor oordeelt de Raad van State dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft toegepast.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.