ECLI:NL:RVS:2019:3667
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling na afwijzing van het asielverzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juli 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 18 juni 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld na de afwijzing van zijn asielverzoek. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 oktober 2019 geoordeeld dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De rechtbank had niet onderkend dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had voldoende gemotiveerd dat nader onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk was. De vreemdeling had de gronden waaruit het risico op onttrekking aan toezicht blijkt, niet bestreden.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.