201901579/1/A3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2019 in zaak nr. 18/431 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën een verzoek van [appellant] om correctie van hem betreffende persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft de inspecteur van de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. F. Jagersma, advocaat te Amstelveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.A. Huppertz, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Enige tijd geleden heeft [appellant] aan de Belastingdienst te kennen gegeven dat hij gebruik wilde maken van de inkeerregeling over vermogen op buitenlandse rekeningen. In dat kader heeft de broer van [appellant] namens zichzelf en [appellant] op 15 november 2009 een vaststellingsovereenkomst met de belastinginspecteur ondertekend. Vervolgens heeft de belastinginspecteur bij dagtekening van 15 december 2010 aan [appellant] navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 (hierna: de navorderingsaanslagen) opgelegd.
2.1. Bij onherroepelijke uitspraak van 11 oktober 2016, zaken nrs. 15/00636 tot en met 15/00651, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en bepaald dat met inachtneming van de uitspraak enige correcties moeten worden toegepast. Bij dagtekeningen van 10 februari 2017 en 16 februari 2017 heeft de belastinginspecteur daaraan uitvoering gegeven en de navorderingsaanslagen verminderd.
2.2. Bij brief van 25 januari 2017 heeft [appellant] verzocht om op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen te vernietigen of de daarin opgenomen te betalen bedragen te wijzigen tot nihil, omdat deze volgens hem buiten de in de vaststellingsovereenkomst gestelde termijn en dus niet tijdig zijn opgelegd. De minister heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht daarvoor niet is bedoeld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet de belastinginspecteur maar de minister bevoegd was het besluit van 24 oktober 2017 te nemen en dat gebrek vervolgens ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gepasseerd. Dat de minister de besluitvorming voor zijn rekening heeft genomen, heeft geen betekenis. De rechtbank heeft ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bevoegdheidsgebrek gepasseerd, aldus [appellant].
3.1. Uit artikel 1.3 van de Regeling Wet bescherming persoonsgegevens Ministerie van Financiën volgt dat de minister de voor de verwerking verantwoordelijke van verwerkingen van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1.2 van die regeling is. De minister was bevoegd om het besluit van 24 oktober 2017 te nemen en heeft dat besluit voor zijn rekening genomen. Nu ook niet aannemelijk is dat [appellant] in zoverre door het in stand laten van het besluit van 24 oktober 2017 is benadeeld, heeft de rechtbank het bevoegdheidsgebrek aan dat besluit mogen passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vaststellingsovereenkomst deels persoonsgegevens bevat van zijn broer, voor het overige bestaat uit indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies en dat het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht niet bedoeld is om deze te wijzigen of te verwijderen. De vaststellingsovereenkomst is als zodanig een persoonsgegeven en in de navorderingsaanslagen onjuist verwerkt. Verder mag hem niet de uitspraak van 11 oktober 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden tegengeworpen. Het gerechtshof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of de navorderingsaanslagen buiten de in de vaststellingsovereenkomst gestelde termijn zijn opgelegd, maar slechts in algemene zin overwogen dat in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat geen beroep zal worden gedaan op eventuele termijnoverschrijdingen, aldus [appellant].
4.1. Het verzoek van [appellant] strekt ertoe dat op grond van het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht de navorderingsaanslagen worden verwijderd dan wel dat de daarin opgenomen te betalen bedragen worden gewijzigd naar nihil. [appellant] heeft niet verzocht om hem betreffende persoonsgegevens in de vaststellingsovereenkomst te wijzigen of te verwijderen. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, is voor de beoordeling niet relevant of de vaststellingsovereenkomst op zichzelf genomen een persoonsgegeven is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp. Daarnaast vormen de navorderingsaanslagen als zodanig geen persoonsgegeven als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp, alleen al omdat deze ook andere gegevens bevatten dan persoonsgegevens. De minister heeft terecht het verzoek van [appellant] om de navorderingsaanslagen in hun geheel te verwijderen, afgewezen.
Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN9526) is het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te wijzigen of te verwijderen. De juistheid van die indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies kan in de daarvoor geëigende procedure aan de orde worden gesteld. Daargelaten of de in de navorderingsaanslagen opgenomen bedragen persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp, zijn deze aan te merken als onderzoeksresultaten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht niet bedoeld is om deze bedragen te wijzigen. [appellant] heeft de vaststellingsovereenkomst aan de orde kunnen stellen in de procedure tegen de navorderingsaanslagen, wat hij, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2016, ook heeft gedaan. Dat het gerechtshof, voor zover [appellant] in die procedure heeft aangevoerd dat de navorderingsaanslagen buiten de in de vaststellingsovereenkomst gestelde termijn zijn opgelegd, daarop niet uitdrukkelijk is ingegaan, doet daaraan niet af. De minister heeft terecht het verzoek van [appellant] om de in de navorderingsaanslagen opgenomen te betalen bedragen te wijzigen naar nihil afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019
689.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
c. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen;
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;
e. bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen;
f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft;
[…]
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
[…]