ECLI:NL:RVS:2019:3284
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- J.J. van Eck
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 18 april 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 maart 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarbij hij stelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank de motivering van de staatssecretaris onvoldoende heeft gewogen.
Tijdens de zitting op 16 september 2019 zijn de vreemdeling en de staatssecretaris vertegenwoordigd door hun advocaten verschenen. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas onvoldoende heeft gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling gegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat zijn activiteiten in Nederland te marginaal zijn om aan te nemen dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt alsnog gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris wordt vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.048,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 september 2019.