201906908/1/V3 en 201906908/2/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
Y.A. Alarnous, mede voor zijn minderjarige kind,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 september 2019 in zaak nr. NL19.17589 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daarnaast heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3. Het bezwaar tegen de feitelijke overdracht en het daarmee samenhangende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend, terwijl bij de Afdeling hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2019. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om het bij de rechtbank ingediende verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke overdracht geen bezwaar open. Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de feitelijke overdracht en het bij de rechtbank ingediende verzoek worden aangemerkt als een aanvulling op het bij de voorzieningenrechter van de Afdeling ingediende verzoek.
4. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 26 september 2019 wordt overgedragen aan Bulgarije.
5. Gelet op wat hiervoor onder 1 is overwogen, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er bestaat namelijk geen grond voor het oordeel dat niet van de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leeman, griffier.
w.g. Wissels w.g. Leeman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019
759.