ECLI:NL:RVS:2019:3273

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
201807715/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verwijdering van politiegegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2018, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de korpschef van politie niet-ontvankelijk werd verklaard. Het besluit van 14 december 2017, waartegen [appellant] zich richtte, hield in dat zijn verzoek om verwijdering van politiegegevens werd ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat, omdat de korpschef het verzoek had ingewilligd, [appellant] geen belang meer had bij een beoordeling van zijn beroep. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juli 2019 ter zitting behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.A.J.T. Hoogendoorn, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. A. Boukema. Tijdens de zitting heeft [appellant] betoogd dat het besluit van de korpschef onbevoegd was genomen en dat hij belang had bij een beoordeling van zijn beroep, omdat de politiegegevens nog vijf jaar zouden worden bewaard, terwijl hij om onmiddellijke vernietiging had verzocht.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit bevoegd was genomen en dat er geen belang meer bestond bij een beoordeling van het beroep, aangezien de korpschef het verzoek om verwijdering had ingewilligd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vraag of de politiegegevens onrechtmatig waren verwerkt niet meer aan de orde was, omdat de gegevens inmiddels waren verwijderd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807715/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2018 in zaak nr. 18/213 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om verwijdering van politiegegevens die over hem zijn verwerkt, ingewilligd.
Bij uitspraak van 18 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.A.J.T. Hoogendoorn, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A. Boukema, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het relevante juridische kader, dat gold ten tijde van het besluit van 14 december 2017, is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.    [appellant] heeft de korpschef bij brief van 18 september 2017 op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) verzocht om het strafrechtelijk onderzoeksdossier met als kenmerk 2011BIV-24 te verwijderen en subsidiair af te schermen. Volgens [appellant] heeft de korpschef in strijd gehandeld met de artikelen 3 en 35, vierde lid, van de Wpg.
2.1.    Volgens de korpschef zijn politiegegevens over [appellant] verwerkt in het kader van een onderzoek naar mogelijke strafbare gedragingen. Die verwerking vond haar grondslag in artikel 8 van de Wpg, te weten verwerking met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. In het kader van de uitvoering van die taak was verwerking van politiegegevens over [appellant] noodzakelijk. Het verzoek van [appellant] heeft er, aldus de korpschef, toe geleid dat hij heeft heroverwogen of deze verwerking nog steeds noodzakelijk is. Aangezien het om een onderzoek uit 2011 gaat, heeft de korpschef geconcludeerd dat die noodzakelijkheid niet meer bestaat. Daarom heeft hij het verzoek om verwijdering ingewilligd. Er bestaat dan ook geen belang meer bij een behandeling van het subsidiaire verzoek om afscherming, aldus de korpschef.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Door het verzoek in te willigen, is de korpschef tegemoet gekomen aan hetgeen [appellant] heeft verzocht. Om die reden heeft hij geen belang bij een beoordeling van zijn beroep. Dat politiegegevens op oneigenlijke gronden zijn verwerkt, maakt geen verschil, omdat de gegevens in dit geval zijn verwijderd. Ook de stelling van [appellant], dat hij vernietiging van de politiegegevens heeft beoogd, maakt het oordeel niet anders. Vernietiging is slechts mogelijk nadat de bewaartermijn is verstreken, aldus de rechtbank.
Geschil in hoger beroep
i.    Onbevoegd genomen besluit?
4.    [appellant] betoogt dat het besluit van 14 december 2017 onbevoegd is genomen.
4.1.    In artikel 4.1, eerste en vierde lid, van het Mandaatbesluit politie september 2017 is bepaald dat mandaat wordt verleend aan de politiechefs ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het functionele werkgebied van de politiechef. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van dat mandaatbesluit zijn de politiechefs bevoegd om ondermandaat te verlenen. De politiechef van de eenheid Noord-Nederland heeft vervolgens aan het sectorhoofd van de eenheidsstaf voor de eenheid Noord-Nederland mandaat verleend voor het nemen van besluiten op grond van de Wpg over verzoeken van betrokkenen. Dit is neergelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Mandaatbesluit ondermandaat sectorhoofd Noord-Nederland. Het sectorhoofd staf van de eenheid Noord-Nederland heeft op zijn beurt aan de medewerkers binnen de staf die belast zijn met het nemen van besluiten op grond van de Wpg over verzoeken van betrokkenen, ondermandaat verleend voor het nemen van deze besluiten. Dat staat in artikel 2 van het Mandaatbesluit ondermandaat medewerkers staf eenheid Noord-Nederland. Uit deze mandaatbesluiten, in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat medewerkers van de staf van de eenheid Noord-Nederland die daarmee zijn belast, bevoegd zijn om in naam van de korpschef besluiten te nemen op grond van de Wpg over verzoeken van betrokkenen.
4.2.    Uit de ondertekening van het besluit van 14 december 2017 volgt dat het in ondermandaat is genomen door een medewerker stafdienst bestuursondersteuning. Ter zitting van de Afdeling heeft de korpschef toegelicht dat in het Mandaatbesluit ondermandaat medewerkers staf eenheid Noord-Nederland in algemene zin wordt gesproken over medewerkers, omdat er diverse soorten functies bestaan binnen de staf. Het moet gaan om medewerkers die zijn ondergebracht bij de staf van de eenheid Noord-Nederland en die de opdracht hebben gekregen om verzoeken op grond van de Wpg van betrokkenen te behandelen. Dat is in deze zaak het geval, aldus de korpschef.
Naar het oordeel van de Afdeling is het besluit, gelet op de hiervoor omschreven mandaatbesluiten en de toelichting daarover van de korpschef ter zitting, bevoegd genomen.
ii.    Belang bij beoordeling van het beroep?
5.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In de eerste plaats heeft de korpschef de politiegegevens verwijderd op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg. Dat betekent dat deze gegevens nog vijf jaar worden bewaard. Hij heeft echter verzocht om verwijdering op grond van artikel 28 van de Wpg en dat betekent dat de gegevens direct worden vernietigd. Omdat de gegevens nog vijf jaar worden bewaard, heeft hij belang bij een beoordeling van zijn beroep. Daar komt bij dat de gegevens die op grond van artikel 8 van de Wpg worden verwijderd in bijzondere gevallen voor hernieuwde verwerking ter beschikking kunnen worden gesteld. Ook heeft hij verzocht om verwijdering van de politiegegevens vanwege een specifieke reden, te weten het ongedaan maken van zijn ontslag. Als gevolg van de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank heeft hij geen mogelijkheid meer om in dat kader de onrechtmatigheid van de verwerking van de gegevens aan de orde te stellen. Ten slotte heeft de korpschef het verzoek om afscherming ten onrechte niet beoordeeld, aldus [appellant].
5.1.    [appellant] heeft in zijn verzoek van 18 september 2017, onder verwijzing naar artikel 28 van de Wpg, verzocht om verwijdering van over hem verwerkte politiegegevens. De korpschef heeft dat verzoek ingewilligd, omdat de verwerking van die politiegegevens niet meer noodzakelijk is. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, bestaat daarom geen belang bij beoordeling van het beroep.
5.2.    Dat de politiegegevens nog vijf jaar worden bewaard, terwijl hij met zijn verzoek om verwijdering ook de vernietiging van de gegevens heeft beoogd, levert niet een belang op bij een beoordeling van het beroep. Anders dan [appellant] stelt, kan met een verzoek om verwijdering van politiegegevens niet worden bereikt dat die gegevens ook worden vernietigd. Uit artikel 29 van de Wpg volgt dat het verrichten van een aantal feitelijke handelingen leidt tot een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat zijn verzoeken om kennisneming van politiegegevens als bedoeld in artikel 25 van de Wpg en verzoeken om verbetering, aanvulling, verwijdering, afscherming en markering van politiegegevens als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wpg. Verder is van belang dat in de Wpg een verschil wordt gemaakt tussen verwijdering en vernietiging van politiegegevens. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg is daarover vermeld dat gegevens die worden verwijderd niet langer toegankelijk zijn voor operationele doeleinden, maar dat ze niet onmiddellijk worden vernietigd. De gegevens worden als het ware apart gezet. Langs de weg van de automatisering behoeft dit slechts te betekenen dat zij voor toegang worden afgesloten (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 65). Hieruit kan worden afgeleid dat vernietiging geen onderdeel is van verwijdering, maar dat vernietiging een aparte handeling is die pas na verwijdering van politiegegevens plaatsvindt. Anders dan [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, kan onder de term ‘verwijderen’ in artikel 28, eerste lid, van de Wpg, niet ook ‘vernietigen’ worden begrepen.
De uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:313, waarnaar [appellant] in zijn nadere stukken heeft verwezen kan hem niet baten. Anders dan in die zaak het geval was, heeft [appellant] niet verzocht om vernietiging van politiegegevens, maar om verwijdering. Het staat [appellant] vrij om op grond van (het inmiddels gewijzigde) artikel 28, tweede lid, van de Wpg alsnog om vernietiging te vragen.
5.3.    Ook aan het argument van [appellant], dat hij belang heeft bij een beoordeling omdat hem de mogelijkheid wordt onthouden de onrechtmatigheid van de verwerking van de politiegegevens aan de orde te stellen teneinde zijn ontslag ongedaan te maken, is de rechtbank terecht voorbijgegaan. Het verzoek om verwijdering van de politiegegevens is ingewilligd bij het besluit van 14 december 2017 en de vraag of de korpschef deze politiegegevens onrechtmatig heeft verwerkt was daarmee niet meer aan de orde. De bestuursrechter is niet bevoegd een uitspraak te doen over de vraag of feitelijk handelen van een bestuursorgaan als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Dat behoort tot de bevoegdheid van de civiele rechter (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1749, onder 4.1).
5.4.    Ten slotte leidt ook het argument van [appellant], dat de korpschef ten onrechte het verzoek om afscherming van de politiegegevens niet heeft beoordeeld, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De korpschef heeft terecht het standpunt ingenomen, dat met de inwilliging van het verder strekkende verwijderingsverzoek van de politiegegevens geen rechtens te beschermen belang meer bestaat bij een beslissing op het subsidiair verzoek om afscherming van diezelfde gegevens.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Grimbergen
Voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019
581.
BIJLAGE
Wet politiegegevens
Artikel 8
1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
2. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
3. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
4. Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, kunnen ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12.
[…].
6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Artikel 9
1. Politiegegevens kunnen gericht worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval.
[…].
3. Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig het eerste lid, kunnen, na instemming van een daartoe bevoegde functionaris, ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking voor zover dat noodzakelijk is voor een ander onderzoek als bedoeld in het eerste lid, de verwerking, bedoeld in de artikelen 10 en 12, of de uitvoering van de dagelijkse politietaak, bedoeld in artikel 8.
4. De politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste lid en niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het onderzoek, worden verwijderd, of gedurende een periode van maximaal een half jaar verwerkt teneinde te bezien of zij aanleiding geven tot een nieuw onderzoek als bedoeld in het eerste lid of een nieuwe verwerking als bedoeld in artikel 10, en na verloop van deze termijn verwijderd.
Artikel 14
1. De op grond van de artikelen 8, zesde lid, 9, vierde lid, en artikel 10, zesde lid, verwijderde politiegegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
Artikel 28
1. Een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Artikel 29
1. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
[…].