ECLI:NL:RVS:2019:3228

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
201900728/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

Op 24 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdelingen hadden op 11 december 2017 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen maakten de vreemdelingen bezwaar, maar dit bezwaar werd op 11 september 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben de vreemdelingen op 14 januari 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank, die dit beroep eveneens ongegrond verklaarde.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de uitspraak van 24 september 2019 oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hebben toegelicht waarom zij de uitspraak onjuist achtten. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201900728/1/V1.
Datum uitspraak: 24 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 januari 2019 in zaak nr. 18/7021 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdelingen leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2019
282-941.