ECLI:NL:RVS:2019:3214

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
201808974/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling uit Afghanistan na afwijzing door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 oktober 2018 een asielaanvraag van een vreemdeling uit Afghanistan had goedgekeurd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 29 juni 2017 door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was, mede op basis van een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) dat psychische klachten van de vreemdeling documenteerde. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank het iMMO-rapport niet correct had beoordeeld en dat de vreemdeling tegenstrijdig had verklaard over zijn laatste werkdag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grieven van de staatssecretaris gegrond waren. De rechtbank had niet voldoende gemotiveerd waarom zij het iMMO-rapport had betrokken bij haar oordeel over de geloofwaardigheid van de vreemdeling. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een herbeoordeling van het asielrelaas van de vreemdeling, met inachtneming van de overwegingen van de Afdeling. Tevens werd het besluit van de staatssecretaris van 18 februari 2019 vernietigd, behalve voor de toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag.

Uitspraak

201808974/1/V2.
Datum uitspraak: 19 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2018 in zaak nr. NL17.5299 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 18 februari 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling opnieuw afgewezen.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling komt uit Afghanistan en heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij terwijl hij aan het werk was, is ontvoerd en vervolgens is vastgehouden en mishandeld door twee mannen. Deze mannen waren volgens de vreemdeling eigenlijk op zoek naar zijn werkgever die werkte voor de Afghaanse overheid en buitenlandse opdrachtgevers. De vreemdeling heeft verklaard dat hij na zijn vrijlating, uit angst om door zijn ontvoerders te worden vermoord, is ondergedoken en uit Afghanistan is gevlucht.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling tegenstrijdig, vaag en ongerijmd heeft verklaard en heeft daarom het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
1.1.    In beroep heeft de vreemdeling een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: iMMO) van 8 januari 2018 overgelegd. Hierin staat onder meer dat de vreemdeling ten tijde van de gehoren psychische klachten had die zeker hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daarnaast heeft het iMMO geconcludeerd dat het totaal van de littekens typerend is voor de gestelde mishandeling.
Uitspraak van de rechtbank
1.2.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn laatste werkdag en dat het asielrelaas van de vreemdeling daarom niet geloofwaardig is, onder meer omdat uit het iMMO-rapport blijkt dat de vreemdeling moeite heeft met coherent en consistent verklaren en met chronologie. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet heeft kunnen volstaan met het standpunt dat het iMMO-rapport als medisch steunbewijs ontoereikend is, omdat, gelet op de conclusies in dit rapport over de hoeveelheid littekens, aannemelijk is dat de vreemdeling zwaar is mishandeld. Voor zover bij de staatssecretaris desondanks twijfels bestaan over de overtuigingskracht van het asielrelaas, zijn die onvoldoende om het asielrelaas ongeloofwaardig te achten.
Grieven
2.    De staatssecretaris klaagt in de grieven dat de rechtbank het door de vreemdeling overgelegde iMMO-rapport bij haar beoordeling heeft betrokken, zonder het door de Afdeling geformuleerde toetsingskader in acht te nemen (zie de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086). De staatssecretaris betoogt dat, voor zover het iMMO-rapport een conclusie bevat over het vermogen van de vreemdeling om consistent en coherent te verklaren, de rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of het rapport aan de daaraan in die uitspraken gestelde vereisten voldoet. Hij wijst erop dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn standpunt in het verweerschrift, dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Ook wat betreft het medisch steunbewijs, heeft de rechtbank het iMMO-rapport niet beoordeeld langs de lijnen van voormelde Afdelingsjurisprudentie, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling grieven: het vermogen om coherent te verklaren
2.1.    De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank niet kenbaar heeft beoordeeld of het iMMO-rapport, voor zover dat betrekking heeft op het vermogen van de vreemdeling om consistent en coherent te verklaren, voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit voormelde rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, r.o. 8.5). Omdat de staatssecretaris er in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift op heeft gewezen dat in het iMMO-rapport niet inzichtelijk is gemaakt op welke onderdelen van het relaas het onvermogen van de vreemdeling om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad, had de rechtbank dat wel moeten doen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij uit paragraaf 2.2 van het iMMO-rapport, met als titel 'Relaas', afleidt dat het zich beperkt tot de verklaringen van de vreemdeling over zijn ontvoering, vasthouding en mishandeling. De rechtbank had daarom moeten motiveren waarom zij de staatssecretaris hierin niet volgt en waarom zij het iMMO-rapport betrekt bij haar oordeel over het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling over zijn laatste werkdag tegenstrijdig heeft verklaard. De staatssecretaris heeft verder terecht aangevoerd dat, voor zover de rechtbank bij haar oordeel over dit standpunt ook heeft betrokken dat de vreemdeling op andere plaatsen in het gehoor zijn laatste werkdag en de gebeurtenissen daarna wél met elkaar in verband weet te plaatsen, dit er juist op duidt dat de vreemdeling op dit punt niet eenduidig heeft verklaard. Tot slot leidt, anders dan waarvan de rechtbank lijkt uit te gaan, de conclusie in een iMMO-rapport dat een vreemdeling op onderdelen niet coherent en consistent kan verklaren er niet zonder meer toe dat de staatssecretaris van de geloofwaardigheid van die verklaringen moet uitgaan.
2.2.    In zoverre slagen de grieven.
Beoordeling grieven: medisch steunbewijs
2.3.    Wat betreft de betekenis van het iMMO-rapport als medisch steunbewijs, heeft de rechtbank niet beoordeeld in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven en in hoeverre dat deel van het relaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie over het land van herkomst naar voren komt. Daarbij is de sterkte van de kwalificatie die volgens het iMMO-rapport van toepassing is van belang (vergelijk r.o. 11.1 en r.o. 17.1 van de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085). De staatssecretaris betoogt terecht dat, door te overwegen dat het gelet op de conclusie van het iMMO-rapport aannemelijk is dat de vreemdeling zwaar is mishandeld en dat de staatssecretaris daarom niet heeft kunnen volstaan met het standpunt dat dit rapport als steunbewijs ontoereikend is, de rechtbank het in de uitspraken van 27 juni 2018 uiteengezette toetsingskader niet in acht heeft genomen. Daar komt bij dat, als een iMMO-rapport toereikend medisch steunbewijs oplevert, dit de staatssecretaris slechts verplicht tot het doen van nader medisch onderzoek. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de staatssecretaris ook hier niet zonder meer gehouden van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling uit te gaan.
2.4.    Ook in zoverre slagen de grieven.
Conclusie hoger beroep
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De rechtbank moet het geloofwaardigheidsstandpunt van de staatssecretaris over het asielrelaas van de vreemdeling opnieuw beoordelen. Vervolgens zal zij met inachtneming van wat onder 2.1 en 2.3 is overwogen, moeten bezien of de staatssecretaris in het iMMO-rapport terecht geen reden heeft gezien om een medische deskundige te raadplegen.
Het besluit van 18 februari 2019
4.    Het besluit van 18 februari 2019 wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling betrokken.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de staatssecretaris bij besluit van 18 februari 2019 opnieuw beslist op de aanvraag van de vreemdeling. Door de vernietiging van die uitspraak is de grondslag aan dat besluit ontvallen. De Afdeling zal dat besluit daarom vernietigen, behalve voor zover daarbij aan de vreemdeling een dwangsom is toegekend wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op de asielaanvraag. De vernietiging van de uitspraak van de rechtbank treft namelijk niet de verplichting van de staatssecretaris om daarvóór tijdig te beslissen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2353, r.o. 6).
5.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2018 in zaak nr. NL17.5299;
III.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 februari 2019, V-nummer […];
IV.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019
363-897.