201900740/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 in zaak nr. 18/3959 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2014 en de nihilstelling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.N. Huizenga, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. G.J.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 8 oktober 2014 kinderopvangtoeslag aangevraagd met ingang van 1 oktober 2014. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend.
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2015 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de dienst de kinderopvangtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op nihil.
Tegen de desbetreffende besluiten op bezwaar is geen beroep ingesteld.
2. Bij brief van 5 oktober 2017 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om herziening van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2014 en de nihilstelling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016.
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de dienst dit verzoek afgewezen, omdat [appellante] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen.
Bij besluit op bezwaar van 7 mei 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze afwijzing gehandhaafd. Volgens de dienst heeft [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag over de maanden oktober 2014 tot en met december 2014, omdat er geen geldige overeenkomst voor de kinderopvang over die periode is. Daarnaast is niet duidelijk hoeveel uren [appellante] in 2014 in haar eenmanszaak heeft gewerkt, zodat het recht op kinderopvangtoeslag over dat jaar niet is vast te stellen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is het recht op kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 evenmin vast te stellen, omdat de volledige inkomsten en gewerkte uren uit de eenmanszaak van [appellante] voor die jaren niet bekend zijn.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
-het geschil
3. De kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 is in hoger beroep niet meer in geschil. Het geschil heeft betrekking op de kinderopvangtoeslag over de periode van januari 2015 tot en met februari 2016.
4. Niet is in geschil dat [appellante] in voormelde periode als schoonmaakster werkte, dat zij geen facturen stuurde naar haar klanten en dat zij zowel via de bank als contant werd betaald voor haar werkzaamheden.
5. Voor de bespreking van het hoger beroep is van belang dat na een gewijzigde aangifte van [appellante] de belastinginspecteur op 28 februari 2019 een nieuwe aanslag inkomstenbelasting over 2015 heeft vastgesteld waarbij rekening is gehouden met een zelfstandigenaftrek. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voornemen op basis van die aanslag de kinderopvangtoeslag over 2015 te herzien waarbij de dienst ervan uitgaat dat [appellante] 1225 uren heeft gewerkt in de onderneming, tenzij zij kan aantonen meer uren te hebben gewerkt. Ook is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] vanaf maart 2016 voorschotten kinderopvangtoeslag heeft toegekend. Daarbij is aangenomen dat zowel [appellante] als [persoon] 1225 uren hebben gewerkt in de onderneming, omdat zij voor de inkomstenbelasting over 2016 in aanmerking zijn gekomen voor een zelfstandigenaftrek. Gelet op het voorgaande ligt in hoger beroep de vraag voor of [appellante] heeft aangetoond dat zij zowel in 2015 als 2016 meer dan 1225 uren heeft gewerkt.
-bespreking van het hoger beroep
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] over de periode van januari 2015 tot en met februari 2016 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft, omdat zij het aantal gewerkte uren over die periode niet heeft aangetoond. Zij wijst op de door haar bijgehouden overzichten van de gewerkte uren in de onderneming. Voorts kan uit de overgelegde bankafschriften haar inkomsten worden afgeleid. Verder werd zij voor haar administratie bijgestaan door een boekhouder. Ook deed zij aangifte omzetbelasting en inkomstenbelasting. Volgens [appellante] is met de overgelegde stukken objectief en verifieerbaar aangetoond dat zij in 2015 en 2016 meer dan 1225 uren heeft gewerkt. Dit betekent dat zij over 2015 recht heeft op meer kinderopvangtoeslag dan op basis van 1225 gewerkte uren en dat zij over de maanden januari en februari 2016 ook recht op kinderopvangtoeslag heeft, aldus [appellante].
6.1. In artikel 1.7, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is bepaald dat het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd in redelijke verhouding moet staan tot het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten. Deze verhouding is neergelegd in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat [appellante] dient aan te tonen hoeveel uren zij in 2015 en 2016 heeft gewerkt en daartoe een deugdelijke administratie moet bijhouden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:998). 6.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] met de door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij zowel in 2015 als 2016 meer dan 1225 uren heeft gewerkt. De overzichten van het aantal gewerkte uren in 2015 en 2016 zijn door [appellante] zelf opgesteld en ondertekend. Deze urenoverzichten worden niet ondersteund door bewijsstukken uit een objectieve, verifieerbare bron. Zij kunnen daarom niet als bewijs dienen voor de stelling van [appellante] dat zij in 2015 en 2016 meer dan 1.225 uren heeft gewerkt. Ook met de overgelegde bankafschriften wordt dat bewijs niet geleverd. De daarop vermelde geldstortingen kunnen niet worden herleid tot inkomsten uit de onderneming. Verder kan uit de door [appellante] gedane aangiftes inkomstenbelasting en omzetbelasting evenmin het aantal gewerkte uren worden afgeleid (vergelijk voormelde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017). De stelling van [appellante] dat zij zich voor haar administratie liet bijstaan door een boekhouder, doet er niet aan af dat zij geen bewijsstukken van het aantal gewerkte uren heeft overgelegd die afkomstig zijn uit een objectieve, verifieerbare bron.
6.3. Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] over de maanden januari en februari 2016 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft en heeft hij het verzoek om herziening in zoverre terecht afgewezen. Uit de onder 5 vermelde besluitvorming van de dienst volgt immers dat de op de zelfstandigenaftrek van [appellante] over 2016 gebaseerde aanname van 1225 gewerkte uren, volledig is betrokken bij de kinderopvangtoeslag van [persoon] over de periode van maart tot en met december 2016.
Voorts volgt uit het onder 5 vermelde voornemen van de Belastingdienst/Toeslagen dat hij zijn standpunt over 2015 heeft gewijzigd, in die zin dat [appellante] over 2015 wel recht heeft op kinderopvangtoeslag gebaseerd op 1225 gewerkte uren in dat jaar. Dit betekent dat de dienst het verzoek om herziening in zoverre ten onrechte heeft afgewezen.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op het jaar 2015. De Belastingdienst/Toeslagen dient voor dat jaar een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2015 wordt bepaald. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 in zaak nr. 18/3959;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 mei 2018, kenmerk BOB OH, voor zover dat ziet op het jaar 2015;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019
609.