ECLI:NL:RVS:2019:2983

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
201906003/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vreemdeling inzake inreisverbod en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, en daarnaast verzocht om opheffing van een inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 3 oktober 2018 afgewezen, en het daartegen gemaakte bezwaar werd op 5 december 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 12 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet naar Afghanistan voordat er op het hoger beroep was beslist. Hij stelde dat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De vreemdeling had asielgerelateerde redenen om niet naar Afghanistan terug te keren, maar deze konden in het kader van de procedure over het inreisverbod niet als reden dienen voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2019.

Uitspraak

201906003/2/V2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 juli 2019 in zaak nr. 18/9778 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, alsmede het verzoek om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist, omdat uitzetting naar Afghanistan in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De Afdeling is in de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998, teruggekomen van haar rechtspraak over het belang dat een vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd maar de Europese Unie nog niet heeft verlaten, heeft bij procederen over een asielvergunning. Dat brengt mee dat de vreemdeling asielgerelateerde redenen om niet naar Afghanistan te willen terugkeren, in een asielprocedure aan de orde kan stellen. Die redenen kunnen in het kader van deze procedure over het zware inreisverbod geen reden zijn een voorlopige voorziening te treffen.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Bosma
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2019
572-894.