ECLI:NL:RVS:2019:2974

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
201901471/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag over vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2019, waarin het beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De vreemdeling had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen op 18 januari 2019. De rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtmatig was en dat er geen grond was voor schadevergoeding. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2974, de rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank behandeld. De Afdeling concludeert dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is voorgedragen, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De griffier heeft verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend en dat de tekst van de uitspraak overeenkomt met die in het digitaal dossier.

De Afdeling oordeelt verder dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201901471/1/V3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2019 in zaak nr. NL19.1845 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 14 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De griffier heeft namelijk verklaard de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek te hebben ondertekend. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de griffier heeft verklaard de uitspraak te hebben ondertekend en dat de tekst van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek is aan de tekst van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier. Het enkele feit dat de rechtbank heeft bericht dat de rechter niet meer bij de rechtspraak werkzaam is en daarom eenzelfde verklaring niet heeft kunnen geven, doet daaraan geen afbreuk.
2.    Wat verder in het hogerberoepschrift is aangevoerd leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2866, geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2019
765.