ECLI:NL:RVS:2019:286

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
201603579/5/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan en stikstofdepositie in de veehouderij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een pluimveehouder uit Aalten, die duidelijkheid wilde over de ligging van zijn bouwperceel. De voorzieningenrechter had eerder, op 14 september 2016, een besluit van de raad van de gemeente Aalten geschorst dat betrekking had op het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015', specifiek voor de plandelen met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. De verzoeker stelde dat de raad het gebrek in de planregeling over stikstofdepositie had hersteld, waardoor de schorsing niet meer nodig zou zijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er twijfels bestonden over de rechtmatigheid van de planregeling met betrekking tot stikstofdepositie. De raad had deze regeling opgenomen om te voorkomen dat uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijen zouden leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de referentiesituatie, waartegen de stikstofdepositie niet mocht toenemen, niet voldoende duidelijk was vastgesteld in de planregeling. Dit leidde tot de conclusie dat er in de bodemprocedure nader onderzoek nodig was naar de gevolgen van de uitbreidingsmogelijkheden voor de stikstofdepositie.

Naar aanleiding van de eerdere uitspraak heeft de raad de planregeling over stikstofdepositie aangepast. De voorzieningenrechter stelde echter vast dat de nieuwe regeling niet uitsloot dat de stikstofdepositie zou toenemen ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. De Nbw-vergunning van de verzoeker was niet onherroepelijk, wat complicaties met zich meebracht voor de beoordeling van de planregeling. Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de schorsing af, omdat niet vaststond dat de planregeling rechtmatig was.

Uitspraak

201603579/5/R1.
Datum uitspraak: 1 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te Aalten,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2529, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en anderen (hierna: MOB en anderen),
en
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 september 2016 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Aalten van 19 april 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" geschorst wat betreft de plandelen met de aanduiding "intensieve veehouderij" en/of de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij", met uitzondering van het plandeel voor het perceel Gendringseweg 9.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie].
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer en A.H.M. Krabbenborg, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord MOB en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten en [gemachtigde].
Overwegingen
1. verzoeker] exploiteert een pluimveehouderij op het perceel [locatie]. Hij heeft verzocht om opheffing van de schorsing wat betreft zijn perceel, omdat hij duidelijkheid wil hebben over waar het bouwperceel ligt. Volgens hem hebben MOB en anderen geen belang meer bij de schorsing, omdat de raad het gebrek in de planregeling over stikstofdepositie heeft hersteld.
2. De voorzieningenrechter heeft de in het procesverloop vermelde voorziening getroffen omdat hij twijfelde aan de rechtmatigheid van de planregeling over stikstofdepositie. De raad had deze regeling in het plan opgenomen om uit te sluiten dat uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijen tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden leiden. De raad wilde dat uitsluiten omdat hij geen zogenoemde passende beoordeling wilde verrichten, om te onderzoeken of het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied aantast. Er moet een passende beoordeling worden verricht als een plan significante gevolgen kan hebben, hetgeen in beginsel aan de orde is als een plan een toename van de stikstofdepositie mogelijk maakt ten opzichte van de feitelijke en planologisch toegestane situatie voorafgaand aan de vaststelling van een plan. De voorzieningenrechter had gerede twijfel of uit de planregeling over stikstofdepositie voldoende duidelijk bleek wat de referentiesituatie was ten opzichte waarvan de stikstofdepositie niet mocht toenemen. In de bodemprocedure diende nader te worden onderzocht of voldoende was gewaarborgd dat de stikstofdepositie niet toe zou nemen als gevolg van de in het geboden uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de raad bij besluit van 21 maart 2017 de planregeling over stikstofdepositie aangepast. De regeling over stikstofdepositie binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" luidt nu als volgt: "Als een met de bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt: het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door, met dien verstande dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming niet wordt aangemerkt:
a. het bestaande gebruik, dat wil zeggen de oppervlakte die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtsgeldig aanwezig dan wel toegestaan is, overeenkomstig bijlage 6 van de planregels, ten behoeve van een (intensieve) veehouderij(tak), met het daarbij behorende aantal dierplaatsen en huisvestingssysteem;
b. een van het onder a. afwijkend gebruik onder voorwaarde dat de stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van de stikstofdepositie, zoals toegestaan onder a."
In bijlage 6 van de planregels staat vermeld dat voor het perceel [locatie] bij besluit van 25 november 2016 een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw-vergunning) is verleend. Dit betekent dat het gebruik waarvoor deze vergunning is verleend niet in strijd is met het plan.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de planregeling zoals vastgesteld bij besluit van 21 maart 2017 niet de feitelijke en planologisch toegestane situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan als referentiesituatie is aangemerkt, nu onder meer de Nbw-vergunning van [verzoeker] onderdeel is van de referentiesituatie. Als gevolg van deze regeling is dus naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een referentiesituatie aangenomen die niet uitsluit dat een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van dat plan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling hoeft geen passende beoordeling te worden verricht voor een plan dat een toename van de stikstofdepositie mogelijk maakt ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van dat plan als wordt aangesloten bij de situatie die voortvloeit uit een Nbw-vergunning (zie bijvoorbeeld onder 4.4 van de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530). Dit geldt echter alleen voor een Nbw-vergunning die bij de vaststelling van het plan onherroepelijk was en waaraan een passende beoordeling ten grondslag heeft gelegen, die in het plan een één op één inpassing heeft gekregen. De Nbw-vergunning van [verzoeker] is niet onherroepelijk. MOB heeft beroep ingesteld tegen deze vergunning bij de Afdeling en de behandeling daarvan is aangehouden vanwege de prejudiciële vragen die de Afdeling aan het Hof van Justitie heeft gesteld in haar uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat niet vaststaat dat de planregeling rechtmatig is en wijst daarom het verzoek af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Van Driel Kluit
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2019
703.