ECLI:NL:RVS:2019:2843

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
201905561/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring

Op 22 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 17 juli 2019 geoordeeld dat de vreemdeling, die op 17 april 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld, recht had op opheffing van de maatregel van bewaring en schadevergoeding. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had aangegeven dat er hoger beroep mogelijk was tegen de uitspraak over het voortduren van de maatregel van bewaring. Volgens de wet is er geen mogelijkheid tot hoger beroep in dergelijke gevallen. Hierdoor verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten moet vergoeden die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 512,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.

Uitspraak

201905561/1/V3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 juli 2019 in zaak nr. NL19.15341 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Dat onder de uitspraak ten onrechte staat dat wel hoger beroep kan worden ingesteld, verandert dat niet.
2.    De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2019
644.