ECLI:NL:RVS:2019:2843
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring
Op 22 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 17 juli 2019 geoordeeld dat de vreemdeling, die op 17 april 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld, recht had op opheffing van de maatregel van bewaring en schadevergoeding. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had aangegeven dat er hoger beroep mogelijk was tegen de uitspraak over het voortduren van de maatregel van bewaring. Volgens de wet is er geen mogelijkheid tot hoger beroep in dergelijke gevallen. Hierdoor verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten moet vergoeden die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 512,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.