ECLI:NL:RVS:2019:281

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
201805430/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Dit besluit dateert van 24 mei 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 25 juni 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 januari 2019 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris heeft gevolgd in zijn standpunt dat de opvolgende asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen. De Afdeling heeft vastgesteld dat er een gebrek kleeft aan het besluit van 24 mei 2018, maar heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet benadeeld is door dit gebrek. De staatssecretaris had niet alleen toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar had ook de nodige beoordeling gemaakt om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.

De Afdeling heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201805430/1/V3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 juni 2018 in zaak nr. NL18.9901 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Saija, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris heeft gevolgd in zijn standpunt dat hij de opvolgende asielaanvraag terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet in behandeling heeft genomen, nadat hij een eerdere asielaanvraag van de vreemdeling krachtens artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet in behandeling had genomen.
1.1.     De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 25 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3504, reeds beantwoord. Uit die uitspraak volgt dat de klacht van de vreemdeling terecht is voorgedragen. De rechtbank heeft niet onderkend dat er door de onterechte toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb een gebrek kleeft aan het besluit van 24 mei 2018.
1.2.    De Afdeling is echter van oordeel dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling door dit gebrek is benadeeld en ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De vreemdeling heeft geen belangen gesteld die volgens hem door het hiervoor genoemde gebrek zijn geschaad. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het besluit van 24 mei 2018 niet alleen toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, maar is hij ook ingegaan op het betoog van de vreemdeling dat hij voor Italië ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft daarmee feitelijk de beoordeling gemaakt die nodig is om krachtens artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank vanwege het hiervoor genoemde gebrek te vernietigen.
2.    Wat de vreemdeling in zijn tweede grief aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Hent    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
373-848.