ECLI:NL:RVS:2019:2793

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
201809215/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen watervergunning verleend door waterschap Rijn en IJssel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2018, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard. Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rijn en IJssel had op 31 augustus 2017 een watervergunning verleend aan [appellant]. Na bezwaar van [appellant] tegen een besluit van 11 april 2018, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft de rechtbank de uitspraak van 5 oktober 2018 gedaan. Deze uitspraak vernietigde het besluit van 11 april 2018 en verklaarde het bezwaar tegen de watervergunning niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 juli 2019 behandeld. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2016 wenst te herzien, maar heeft geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is, omdat [appellant] niet heeft betoogd waarom de overwegingen van de aangevallen uitspraak niet juist zijn. Tevens zijn eerdere herzieningsverzoeken van [appellant] afgewezen als kennelijk ongegrond.

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2019.

Uitspraak

201809215/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2018 in zaak nr. 18/2679 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rijn en IJssel.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college aan [appellant] een watervergunning verleend.
Bij besluit van 11 april 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2018 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2019, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met het hoger beroep wenst te bereiken dat de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:850 en ECLI:NL:RVS:2016:842, worden herzien. Hij heeft geen gronden aangevoerd die zich richten tegen de uitspraak van 5 oktober 2018. [appellant] heeft met het hoger beroep dan ook niet betoogd, dat en waarom de overwegingen van de aangevallen uitspraak niet juist zijn en het aangevoerde kan reeds daarom niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
[appellant] heeft tevens herzieningsverzoeken ingediend met betrekking tot de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2016. Deze verzoeken zijn bij uitspraken van 1 maart 2019 als kennelijk ongegrond afgewezen (zaken nrs. 201809218/2/A1 en 201809220/2/A1).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019
580.