ECLI:NL:RVS:2019:2790
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en voorlopige voorziening in asielzaak na afwijzing verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 24 mei 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank had op 2 juli 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vragen die de vreemdeling heeft opgeworpen, zijn niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geconstateerd dat een specifiek onderdeel van de grief, betreffende de tatoeage van de vreemdeling, eerder door de Afdeling is behandeld in andere uitspraken. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond is, en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019.