201802903/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2018 in zaak nr. 17/4734 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om inschrijving van zijn geboorteakte in de Basisregistratie personen (hierna: Brp) afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2017 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2017 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.S. Bodha, advocaat te Amsterdam Zuidoost, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] heeft verzocht om inschrijving van zijn geboorteakte uit 2008 in de Brp omdat anders geen besluit kan worden genomen op zijn aanvraag om de Nederlandse nationaliteit. Het college heeft de inschrijving geweigerd omdat de akte geen rechtsgeldig document kan zijn. Het college heeft er daarbij op gewezen dat [wederpartij] naar eigen zeggen in 2001 al een keer een paspoort heeft gekregen. Volgens het college had hij daarvoor een geboorteakte nodig. De geboorteakte uit 2008 moet daarom een tweede geboorteakte zijn, die op grond van Ghanees recht niet rechtsgeldig is, aldus het college.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet betwist dat de geboorteakte en het afschrift daarvan authentieke documenten zijn. Daarom moet, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3087, in beginsel ervan worden uitgegaan dat de inhoud juist is, totdat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat dit niet het geval is. Nu sprake is van een authentieke geboorteakte, is het niet relevant of deze het resultaat is van een tweede geboorteregistratie in Ghana, maar kan alleen aannemelijk worden gemaakt dat de inhoud onjuist is. Nu het college dit niet heeft gedaan, is de geboorteakte ten onrechte geweigerd, aldus de rechtbank. Het hoger beroep van het college
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de geboorteakte alleen kan worden geweigerd als wordt aangetoond dat de inhoud onjuist is. In de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7778, is overwogen dat een beoordeling van de inhoud van een geboorteakte pas aan de orde is als de rechtsgeldigheid ervan is komen vast te staan. [wederpartij] heeft in 2001 een paspoort gehad waarvoor zijn geboorte moet zijn geregistreerd. De geboorteakte uit 2008 moet daarom een tweede registratie zijn, die niet rechtsgeldig is. Ook de overgelegde stukken zijn onvoldoende om de gegevens uit de geboorteakte te ondersteunen. Daarom mocht de geboorteakte worden geweigerd, aldus het college. Het standpunt van [wederpartij]
4. [wederpartij] betoogt dat doorslaggevend zou moeten zijn of de akte authentiek is en dat daarbij niet van belang is of het een eerste of tweede registratie is. Daarnaast is helemaal geen sprake van een tweede registratie van zijn geboorte omdat hij het paspoort in 2001 heeft verkregen zonder daarvoor een geboorteakte in te dienen. Het paspoort uit 2008 op grond waarvan de gegevens van [wederpartij] in de Brp zijn opgenomen, is bovendien afgegeven op basis van de geboorteakte uit 2008. Ook uit de nader ingediende stukken blijkt dat er geen verschil is tussen de persoonsgegevens die op het paspoort staan en die op de geboorteakte staan. Het is dan ook onduidelijk hoe de betrouwbaarheid van de geboorteakte verder kan worden onderbouwd. Er is geen twijfel over de persoonsgegevens die op de geboorteakte zijn vermeld en zijn eerste huwelijk, scheiding en tweede huwelijk zijn allemaal wel in de Brp geregistreerd, dus de weigering van het college om de geboorteakte in te schrijven dient geen enkel belang, aldus [wederpartij].
Het oordeel van de Afdeling
5. Met betrekking tot de vraag of de geboorteakte in de Brp kan worden geregistreerd, heeft het college gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de inschrijving van een Ghanese geboorteakte in de Brp mocht worden geweigerd omdat het geen rechtsgeldige akte kon zijn. Die zaak en deze zaak zijn naar het oordeel van de Afdeling verschillend. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 17 april 2013 stond vast dat er een eerdere geboorteakte moest zijn geweest. Deze akte was namelijk aan de gemeenteambtenaar getoond in het kader van een huwelijk van de betrokkene. Ook was er sprake van een mogelijke derde registratie van de geboorte. In het geval van [wederpartij] bestaat er gegronde twijfel of vóór de geboorteakte uit 2008 al een eerdere geboorteakte is afgegeven, nu er geen concrete aanwijzingen hiervan bestaan en het college dat ook niet heeft gesteld. Aan de hiervoor genoemde uitspraak kan daarom geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Het is op zichzelf juist dat Nederlandse overheidsinstanties in het algemeen ervan uitgaan dat een Ghanees paspoort alleen kan worden verkregen met een geboorteakte en dat een tweede geboorteakte niet rechtsgeldig is. Maar ook daaraan komt geen doorslaggevend gewicht toe in deze zaak. Hiervoor is van belang dat vaststaat dat de geboorteakte een authentiek document is en dat de op de geboorteakte vermelde gegevens van [wederpartij] niet verschillen van de in de Brp geregistreerde gegevens. Ook staat vast dat [wederpartij] in 2008 op grond van deze geboorteakte van de Ghanese autoriteiten een paspoort heeft ontvangen en dat de in de Brp geregistreerde gegevens van [wederpartij] zijn gebaseerd op dat paspoort. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 21 juli 2017 heeft vernietigd.
6. Het hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het college alsnog opnieuw op de bezwaren dient te beslissen zoals in de aangevallen uitspraak is bepaald.
7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Daalder w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
545.