ECLI:NL:RVS:2019:2605
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 27 februari 2017. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 4 april 2018. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J. Riesebos, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling in de eerste vijf punten niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat de aangevoerde grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Echter, de zesde grief, die een rechtsvraag opwierp, is door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak van 3 juli 2019. De Afdeling concludeert dat de rechtbank op basis van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken.
Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 juli 2019.