ECLI:NL:RVS:2019:2514

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
201903825/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 4 april 2019 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 14 mei 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 juli 2019 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, behalve de vraag over de betekenis van de tatoeage van de vreemdeling. Deze vraag was eerder behandeld in andere uitspraken en leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigde het besluit van de staatssecretaris van 4 april 2019 wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, griffier.

Uitspraak

201903825/1/V2.
Datum uitspraak: 24 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 mei 2019 in zaak nr. NL19.8375 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief en het eerste deel van de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    De in het tweede deel van de tweede grief opgeworpen vraag over de betekenis van de tatoeage van de vreemdeling en het onder alle omstandigheden kunnen bedekken hiervan, heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 4 april 2019 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 mei 2019 in zaak nr. NL19.8375;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 4 april 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019
284-596.