ECLI:NL:RVS:2019:2514
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 4 april 2019 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 14 mei 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 juli 2019 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, behalve de vraag over de betekenis van de tatoeage van de vreemdeling. Deze vraag was eerder behandeld in andere uitspraken en leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog gegrond verklaard.
De Raad van State vernietigde het besluit van de staatssecretaris van 4 april 2019 wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, griffier.