ECLI:NL:RVS:2019:2509

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
201902064/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet in behandeling name van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

Op 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. De rechtbank heeft op 7 maart 2019 het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechtsvraag over de uitleg van het begrip 'verlopen' in artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening behandeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grief van de staatssecretaris slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de Afdeling toetst het besluit van 7 februari 2019 aan de beroepsgronden die bij de rechtbank zijn aangevoerd.

De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij een broer in Nederland heeft. De staatssecretaris heeft echter terecht geoordeeld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat het overdragen van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat onevenredige hardheid zou opleveren. De beroepsgrond van de vreemdeling faalt, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De beslissing van de Afdeling is dat het hoger beroep gegrond wordt verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

201902064/1/V3.
Datum uitspraak: 23 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2019 in zaak nr. NL19.2891 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de uitleg van het begrip 'verlopen' in artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180), heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:2486, beantwoord. Uit de overwegingen in die zaak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 7 februari 2019 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3.    De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris in de omstandigheid dat hij een broer heeft die in Nederland woont, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
3.1.    De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 7 februari 2019 in redelijkheid op het standpunt gesteld dat geen bijzondere individuele omstandigheden bestaan die maken dat het overdragen van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. De omstandigheid dat de vreemdeling een in Nederland wonende broer heeft die hem kan helpen met het doorlopen van een asielprocedure en een inburgeringsproces, heeft de staatssecretaris in dat verband in redelijkheid niet voldoende geacht. De staatssecretaris heeft in dat verband terecht gewezen op de omstandigheid dat de vreemdeling tijdens het gehoor heeft verklaard niet bij zijn broer te willen verblijven, en dat de broer daarmee ook niet schriftelijk heeft ingestemd.
De beroepsgrond faalt.
4.    Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2019 in zaak nr. NL19.2891;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019
638-846.