ECLI:NL:RVS:2019:2494

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
201702741/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

Op 19 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die op 10 november 2016 door de staatssecretaris was ingetrokken. De staatssecretaris had tevens bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten en een inreisverbod was uitgevaardigd. De rechtbank had op 7 maart 2017 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de grieven van de vreemdeling bestreden. De Afdeling heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 3 juli 2019, waarin de rechtsvraag omtrent de asielmotieven werd behandeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank op basis van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of deze motieven in de procedure kunnen worden betrokken. De grieven van de staatssecretaris werden als falend beoordeeld.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.

Uitspraak

201702741/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/26693 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2669, heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie.
Na de intrekking van haar verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van haar uitspraak over voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de drie, zich voor gezamenlijke bespreking lenende, grieven opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073. Uit de overwegingen van deze uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grieven niet afdoen, volgt dat de rechtbank op grond van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken. Hieruit vloeit voort dat de grieven falen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de vreemdeling, met inachtneming van het voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotief. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2019
837.