ECLI:NL:RVS:2019:2492

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
201706094/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 19 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke op 6 maart 2016 was gedaan. De rechtbank had op 4 juli 2017 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De tweede grief, die betrekking heeft op de rechtsvraag over het asielmotief, is door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak van 3 juli 2019. De Afdeling concludeert dat de rechtbank op basis van het moment van indiening van het asielmotief moet onderzoeken of dit kan worden betrokken bij het beroep.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201706094/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/3910 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2669, heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie.
Na de intrekking van haar verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van haar uitspraak over voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de staatssecretaris in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073. Uit de overwegingen van deze uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, volgt dat de rechtbank op grond van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken. Hieruit vloeit voort dat de grief faalt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de vreemdeling, met inachtneming van de voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2019
837.