ECLI:NL:RVS:2019:2491
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, die op 1 juli 2016 was genomen. De rechtbank had op 17 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De tweede grief, die betrekking heeft op de rechtsvraag over het asielmotief, is door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak van 3 juli 2019. De Afdeling concludeert dat de rechtbank op basis van het moment van indiening van het asielmotief moet onderzoeken of dit kan worden betrokken bij het beroep.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met het voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotief. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld.