ECLI:NL:RVS:2019:2382

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
201807931/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

Op 11 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, welke door de staatssecretaris op 31 juli 2017 was afgewezen. De vreemdeling en zijn referent maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 4 mei 2018. Hierop hebben de vreemdeling en referent beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 24 september 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden. De Raad van State heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 512,00, en heeft bepaald dat er een griffierecht van € 508,00 wordt geheven. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

Uitspraak

201807931/1/V1.
Datum uitspraak: 11 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 september 2018 in zaak nr. 18/3998 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Goes, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2019
282-861.