ECLI:NL:RVS:2019:221

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
201708568/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 september 2017. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 26 oktober 2016 was genomen. In dit besluit werd vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had gehad. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij een besluit van 29 maart 2017. De rechtbank oordeelde op 28 september 2017 dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was, waarop zij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de belangenafweging bij de vaststelling van het rechtmatig verblijf van een burger van de Unie behandeld. De Afdeling concludeert dat de grieven van de vreemdeling slagen, en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 29 maart 2017 wordt alsnog gegrond verklaard. Dit besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij de Afdeling bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 worden vastgesteld, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 418,00. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2019.

Uitspraak

201708568/1/V3.
Datum uitspraak: 28 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/9205 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad.
Bij besluit van 29 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over het maken van een belangenafweging bij de vaststelling dat een burger van de Unie geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft of heeft gehad, heeft de Afdeling in de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die in deze zaak van overeenkomstige toepassing zijn, volgt dat de grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, hoeft niet meer te worden besproken. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
3.    Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/9205;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 29 maart 2017, V-nummers […] en […];
V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019
765-846.