ECLI:NL:RVS:2019:2121
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 1 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. Het verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2019. In deze uitspraak had de rechtbank het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de staatssecretaris en de vreemdelingen en referent tegen elkaar moesten worden afgewogen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet leidde tot de verplichting voor de staatssecretaris om de gevraagde mvv's te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was.
De voorzieningenrechter wees het verzoek af en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen en referent, die in totaal € 512,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.