ECLI:NL:RBDHA:2019:8326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, drie minderjarige kinderen van Eritrese nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 juni 2018 de aanvragen afgewezen, en dit besluit is later in bezwaar ook ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroepschrift op 15 oktober 2018 ontvangen en het onderzoek ter zitting vond plaats op 9 januari 2019. Tijdens de zitting waren de eisers vertegenwoordigd door hun gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich niet ter zitting liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar heropende het op 16 januari 2019 om de staatssecretaris om een nader standpunt te vragen. De eisers hebben aangegeven dat hun vader in Eritrea is en niet kan uitreizen vanwege militaire dienstplicht, wat complicaties met zich meebrengt voor het bewijs van de familierechtelijke relatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom DNA-onderzoek niet kan plaatsvinden via een EU-ambassade in Ethiopië of Eritrea. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om ervoor te zorgen dat het DNA-onderzoek kan plaatsvinden, waarna opnieuw op het bezwaar van eisers moet worden beslist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers recht hebben op vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7681 MVV
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer] .
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] ,

[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] en
[eiser(es)], geboren op [geboortedatum]
allen van Eritrese nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 15 oktober 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich –met voorafgaande kennisgeving – niet ter zitting laten vertegenwoordigen. Ook was ter zitting aanwezig [naam] en [naam] , tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 16 januari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en verweerder om een nader standpunt verzocht. Bij brief van 14 februari 2019 heeft verweerder gereageerd. Eisers hebben daarop bij brieven van 28 februari 2019 en 7 maart 2019 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en besluitvorming verweerder
1.1.
Eisers wensen verblijf bij hun moeder, [naam] , verder te noemen referente. Zij is bij besluit van 31 mei 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 15 juni 2017 heeft referente ten behoeve van eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een mvv in het kader van nareis van eisers. Daarmee is de termijn, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 veilig gesteld. Verweerder heeft de aanvraag daarom getoetst aan de voorwaarden voor nareis, neergelegd in de paragrafen C1/4.4.6, C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
1.2.
Eisers zijn de gestelde biologische kinderen van referente en [naam] . Referente heeft een kopie van een document overgelegd, waarin staat dat hun huwelijk op [datum] is ontbonden.
2.1.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag om een mvv afgewezen. Daaraan heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn minderjarig en kunnen daarom, zo blijkt uit openbare bronnen, niet beschikken over een identiteitsdocument. Voor wat betreft hun identiteit is dan ook bewijsnood aangenomen en daarom heeft verweerder een DNA-onderzoek aangeboden. Dat heeft niet plaatsgevonden omdat eisers niet kunnen uitreizen. Voor het aantonen van de familierechtelijke relatie is geen bewijsnood aangenomen. Referente heeft geen stukken overgelegd aangaande die relatie van haar met eisers en zij heeft niet uitgelegd waarom zij aangaande de familierelatie geen stukken kan overleggen. De toestemmingsverklaringen ten behoeve van het vertrek van eisers zouden zijn getekend door hun vader. Daarbij is een kopie van zijn identiteitsdocument overgelegd. Daar staat echter geen handtekening op, zodat die handtekening niet kan worden geverifieerd. Daarnaast is de familierechtelijke relatie van eisers en hun vader niet aangetoond. Onder andere daarom zijn hem en eisers een DNA-onderzoek aangeboden. Omdat de vader geen identiteitsdocument met een handtekening heeft, dient hij een toestemmingsverklaring te tekenen op de Nederlandse ambassade en dient hij daar zijn DNA af te staan om de familierechtelijke relatie aan te tonen. Zonder een getekende verklaring kan verweerder niet beoordelen of het vertrek van eisers volgens de wet is toegestaan. De scheidingsakte kan niet gelden als toestemmingsverklaring. Omdat de kinderen niet kunnen uitreizen en de vader evenmin, omdat hij in militaire dienst is, heeft dit onderzoek niet plaatsgevonden.
Oordeel rechtbank
Ten aanzien van het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht
3. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop en onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eisers hoeven dan ook geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
4.1.
Verweerder heeft, nu eisers minderjarig zijn en uit openbare bronnen bekend is dat kinderen jonger dan 18 jaar niet over een identiteitsbewijs kunnen beschikken, bewijsnood aangenomen voor wat betreft de identiteit van eisers. Daarom is een DNA-onderzoek aangeboden ter vaststelling van de gezinsband tussen eiser en beide ouders en ter verificatie van de toestemmingsverklaring van vader, aangezien de handtekening op de toestemmingsverklaring niet kan worden geverifieerd vanwege het ontbreken van een officieel identiteitsdocument met handtekening van vader. De rechtbank begrijpt dat verweerder aldus de belangen van eisers als minderjarige kinderen heeft meegewogen bij zijn standpuntbepaling.
4.2.
In beroep hebben eisers aangegeven inmiddels in een vluchtelingenkamp in Ethiopië te verblijven. Verweerder ziet daarin geen aanleiding om alsnog DNA-onderzoek af te wachten, omdat daarmee nog niet de familierechtelijke relatie met de gestelde vader en daarmee diens toestemmingsverklaring komt vast te staan.
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat vader het land van herkomst niet kan verlaten vanwege zijn militaire dienstplicht en dat dit, gelet op de repercussies van zo’n vertrek, ook niet van hem mag worden gevergd. Dit alles is tussen partijen ook niet in geschil. De gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat vader zich wel kan melden voor DNA-onderzoek en het ondertekenen van een toestemmingsverklaring bij een ambassade of diplomatieke vertegenwoordiging in [plaatsnaam] van een ander Europees land dan Nederland. De rechtbank is voorts ambtshalve bekend dat in [plaatsnaam] een ambassade van Frankrijk is gevestigd.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank verweerder in de heropeningsbeslissing van 16 januari 2019 verzocht een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de mogelijkheid het aangeboden DNA-onderzoek van vader (met ondertekening van een toestemmingsverklaring) te laten plaatsvinden via de Franse ambassade te [plaatsnaam] en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente via de Nederlandse ambassade te [plaatsnaam] . De rechtbank heeft in de heropeningsbelissing voorts overwogen dat verweerder daarbij het belang van de minderjarige kinderen dient te betrekken, alsmede het gegeven dat verweerder bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van de identiteit van eisers en hen tegemoet heeft willen komen door de genoemde DNA-onderzoeken aan te bieden.
4.5.
Bij brief van 14 februari 2019 heeft verweerder aangegeven het DNA-onderzoek van de vader niet te laten verrichten door de Franse ambassade te [plaatsnaam] . Verweerder heeft er in dit verband onder meer op gewezen dat de tegemoetkoming in de bewijslast die verweerder biedt is gebaseerd op artikel 11, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] maar dat daaruit, wetgeving noch beleid een verplichting volgt om dat onderzoek mogelijk te maken in het land van herkomst van de vreemdeling en dat hij hecht aan eigen, zelfstandig onderzoek in het kader van de procedure omtrent verstrekking van een nationaal visum voor langdurig verblijf, zijnde in dit geval een mvv ten behoeve van eisers. Verweerder ziet er geen bezwaar in dat eisers zich wenden tot de Nederlandse ambassade te [plaatsnaam] om middels een DNA-onderzoek de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente vast te laten stellen. Eisers hebben onder meer gesteld dat niet de Franse maar wel de Italiaanse ambassade in [plaatsnaam] bereid en in staat is om op verzoek van de Nederlandse autoriteiten het DNA-materiaal van de gestelde biologische vader af te nemen en te verzenden naar een op te geven adres, overeenkomstig de praktijk van IOM Nederland.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder reeds heeft besloten om DNA-onderzoek aan te bieden, mede in het belang van de minderjarige kinderen, daarmee niet valt te verenigen dat verweerder dat onderzoek geen doorgang heeft laten vinden, enkel omdat een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Eritrea ontbreekt. De rechtbank acht onvoldoende gemotiveerd dat geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden via het inroepen van diplomatieke hulp bij vertegenwoordigingen van andere lidstaten van de Europese Unie in Ethiopië en/of Eritrea, waar de vader van eisers ter legalisering van de toestemmingsverklaring zijn handtekening kan zetten. Verweerder kan immers ook zelfstandig onderzoek doen, als het DNA-materiaal van de gestelde vader wordt afgenomen op een EU-ambassade in [plaatsnaam] en dat materiaal door de EU-lidstaat aan verweerder wordt toegezonden. Gesteld noch gebleken is dat een op die wijze te verrichten onderzoek niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen van objectiviteit en zorgvuldigheid. Evenmin valt niet in te zien waarom bij afname van het DNA-materiaal geen legalisatie van de handtekening op de toestemmingsverklaring van de gestelde vader kan plaatsvinden.
4.7.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, gelet op verweerders nadere standpunt naar aanleiding van de heropening. De rechtbank zal ter bevordering van de finale beslechting van dit geschil verweerder opdragen ervoor te zorgen dat de gestelde vader DNA-materiaal kan afstaan op de vertegenwoordiging van een EU-lidstaat in [plaatsnaam] en de handtekening op zijn toestemmingsverklaring kan laten legaliseren, waarna verweerder alsnog het aangeboden DNA-onderzoek dient te verrichten. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat eisers zich tot de Nederlandse ambassade te [plaatsnaam] wenden om middels een DNA-onderzoek de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente vast te laten stellen. Verweerder dient vervolgens opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
4.8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 512,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
4.9.
Omdat eisers zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het onder 4.7 beschreven onderzoek te verrichten en binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EB
D:C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71.