ECLI:NL:RVS:2019:2051

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
201803845/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank in vreemdelingenzaak met inreisverbod

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De rechtbank had op 4 mei 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 april 2018 had besloten dat de vreemdeling de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten en een inreisverbod tegen hem had uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvragen die door de vreemdeling zijn opgeworpen, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak en de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, behandeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraken van de rechtbank niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. De grieven van de vreemdeling zijn niet gegrond bevonden, en het hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2019, en de betrokken rechters hebben de uitspraak ondertekend in aanwezigheid van de griffier. De zaak betreft belangrijke aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en de beslissing heeft implicaties voor de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

201803845/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 mei 2018 in zaak nr. NL18.7496 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 4 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 3 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat dit deel van de grief faalt, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat zij de uitspraak hebben ondertekend op de eigen mobiele werkplek.
2.    De ook in grief 3 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat deze klacht terecht is voorgedragen, maar dat dit deel van de grief evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Grieven 1 en 2 leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019
347.