ECLI:NL:RVS:2019:2049

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
201804765/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 16 mei 2018. De rechtbank had in die uitspraak de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris had op 20 februari 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling en de referent, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris had inmiddels, op 16 augustus 2018, het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde mvv alsnog verleend. Hierdoor was er onvoldoende belang voor de vreemdeling en de referent om tegen dit besluit in beroep te gaan. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten moest vergoeden, die in dit geval € 512,00 bedroegen, en dat er een griffierecht van € 508,00 geheven zou worden.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juni 2019, waarbij de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde en de staatssecretaris aansprakelijk stelde voor de proceskosten.

Uitspraak

201804765/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 16 mei 2018 in zaak nr. 18/30 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 20 februari 2017 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde mvv alsnog verleend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3.    De staatssecretaris heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank bij besluit van 16 augustus 2018 het gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde mvv alsnog verleend. Omdat hij daarmee geheel aan de vreemdeling en referent is tegemoetgekomen, hebben zij onvoldoende belang bij een beroep tegen dit besluit en mist artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, toepassing.
4.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Lange    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019
282-861.