ECLI:NL:RVS:2019:2043
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 6 april 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 4 mei 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en het onderzoek gesloten na het indienen van een nader stuk door de rechtbank.
De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvragen die in grief 3 zijn opgeworpen, met betrekking tot de digitale ondertekening van de uitspraak en de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, behandeld. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken van 30 april 2019, waarin deze vragen zijn beantwoord. De grieven 1 en 2 van de vreemdeling leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat zij geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt zij de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De proceskosten worden vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.