ECLI:NL:RVS:2019:1978

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
201807514/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om openbaarmaking van omgangsprotocol en bouwdocumenten door gemeente Westerwolde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 31 juli 2018 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde op 10 augustus 2016 had besloten op haar verzoek om openbaarmaking van een omgangsprotocol. Het college had ook geen dwangsom vastgesteld wegens het niet tijdig beslissen. Daarnaast had [appellante] een verzoek ingediend om bouwtekeningen, bouwvoorschriften en vergunningen van een specifieke locatie in Bourtange, dat door het college als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zou worden behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2019 ter zitting behandeld. Het college, vertegenwoordigd door mr. E. de Haan, heeft nadere stukken ingediend. [appellante] betoogde dat de rechtbank onjuist had overwogen over de afspraken die ter zitting waren gemaakt over het verzoek om bouwdocumenten. De rechtbank had geen termijn opgelegd voor het nemen van een besluit, terwijl het verzoek al sinds 2013 bij het college lag.

De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het verzoek om bouwdocumenten niet aan de orde kon komen in de procedure over het besluit van 26 september 2017. Ook had [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten bestonden over het omgangsprotocol dan het college had verstrekt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807514/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Bourtange, gemeente Westerwolde,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2018 in zaak nr. 17/3752 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2016 heeft het college op het verzoek van [appellante] van 24 mei 2016, afgegeven op 30 mei 2016, (hierna: het verzoek omgangsprotocol) besloten en het besluit waarin een omgangsprotocol tussen [appellante] en de gemeente is vastgelegd, openbaar gemaakt. Het college heeft geen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vastgesteld. Tevens is meegedeeld dat het verzoek van [appellante] van 23 oktober 2013 om bouwtekeningen, bouwvoorschriften en vergunningen (hierna: verzoek bouw) van de [locatie] te Bourtange, alsnog als verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) in behandeling zal worden genomen en op dat verzoek besloten zal worden.
Bij besluit van 26 september 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. de Haan, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 2 augustus 2016 heeft [appellante] aan het college een brief afgegeven waarin zij verzoekt alsnog te beslissen op haar verzoek over het aan haar opgelegde omgangsprotocol. Ook stelt zij in die brief het college in gebreke omdat het nog niet op het verzoek over het omgangsprotocol heeft beslist en verzoekt zij het college dwangsommen te betalen. Tevens heeft zij toen verzocht om alsnog de informatie te verstrekken die verzocht is in de e-mail van 23 oktober 2013. Dat betreft een verzoek om bouwvergunningen, -voorschriften en -tekeningen van [locatie] in Bourtange.
Op 10 augustus 2016 heeft het college bij brief meegedeeld dat is besloten op het verzoek van 24 mei 2016 om openbaarmaking van stukken over het omgangsprotocol en is een brief van 21 maart 2013 verstrekt waarin een omgangsprotocol met [appellante] is vastgelegd.
Over het verzoek om alsnog de bouwvergunningen, -voorschriften en -tekeningen te verstrekken is meegedeeld dat uit de e-mail van 23 oktober 2013 niet kon worden opgemaakt dat het een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob was. Het college deelt mee dat het verzoek naar aanleiding van de brief van 2 augustus 2016 alsnog als Wob-verzoek in behandeling zal worden genomen.
Bestreden deel uitspraak - Verzoek bouw
2.    De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek om verstrekking van bouwvergunningen, -voorschriften en -tekeningen met partijen ter zitting is besproken en dat is afgesproken dat het college nader zal onderzoeken of naast de reeds aan [appellante] toegezonden stukken nog andere stukken onder het college berusten. Vervolgens zal het college een besluit nemen op dit verzoek van 23 oktober 2013, onder vermelding van zijn bevindingen van dat onderzoek. De rechtbank overweegt dat het verzoek van 23 oktober 2013 in de procedure, waarover de uitspraak gaat, niet in geding is.
Hoger beroep - Verzoek bouw
3.    [appellante] betoogt dat hetgeen de rechtbank overweegt over de afspraken die ter zitting zijn gemaakt over het verzoek bouw onjuist en onvolledig is. Ook heeft de rechtbank geen enkele termijn opgelegd voor het alsnog nemen van een besluit en het toezenden van de stukken terwijl het verzoek bouw al sinds 2013 bij het college ligt.
3.1.    Voor zover het betoog van [appellante] zich richt tegen het niet behandelen van haar gronden over het verzoek bouw, kan dat niet slagen. In de brief van 10 augustus 2016 is geen besluit op het verzoek bouw genomen. In deze brief is enkel opgenomen dat het verzoek bouw alsnog zal worden behandeld en hier op besloten zal worden. Deze mededeling is niet gericht op rechtsgevolg en dus geen besluit. Op 22 januari 2019 heeft het college alsnog een besluit genomen over het verzoek bouw. Daartegen stonden rechtsmiddelen open. Door aanwending van die rechtsmiddelen kon zij aan de orde stellen of het verzoek uit 2013 dient te worden aangemerkt als een Wob-verzoek en of het college dwangsommen heeft verbeurd en aan haar moet betalen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzoek bouw niet aan de orde kan komen in de procedure over het besluit van 26 september 2017.
Bestreden deel uitspraak - Verzoek omgangsprotocol
4.    De rechtbank heeft overwogen dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt, is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:214). De rechtbank is van oordeel dat de mededeling van het college dat geen andere documenten dan verstrekt aanwezig zijn haar niet bij voorbaat ongeloofwaardig voorkomt, in aanmerking genomen dat het omgangsprotocol slechts ziet op het feitelijke contact van een burger met de gemeente. In hetgeen [appellante] in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden dat andere documenten daarover onder het college berusten. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat zij interne memo's over haar uit 2011 of 2012 heeft gezien, maar geen aanknopingspunten naar voren gebracht dat die memo's zien op het onderhavige verzoek.
Hoger beroep - Verzoek omgangsprotocol
5.    [appellante] stelt dat er memo’s zijn over het totstandkomen van het omgangsprotocol die niet verstrekt zijn. Ter zitting bij de rechtbank heeft zij die stelling niet mogen onderbouwen. Zij stelt dat er wel memo’s zijn uit 2011 en 2012.
5.1.    Uit de zittingsaantekeningen bij de rechtbank blijkt dat [appellante] ter zitting in de gelegenheid is gesteld om haar stelling te onderbouwen dat er memo’s zijn over het omgangsprotocol en dat zij van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] aannemelijk moet maken dat er meer stukken zijn en dat zij daar niet in is geslaagd. Ook in hoger beroep heeft zij geen onderbouwing gegeven die aannemelijk maakt dat er meer documenten zijn die zien op het omgangsprotocol.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
725.