ECLI:NL:RVS:2012:BW0760

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108099/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor appartementencomplex in Castricum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 23 juni 2011 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, wonend te Castricum, had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Castricum op 16 maart 2010 had verleend aan Woningstichting Kennemer Wonen voor de bouw van een appartementencomplex met 48 starterswoningen en een parkeergarage. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Molendijk 1981". De appellant betoogde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende was en dat zijn belangen, zoals privacy en verkeersveiligheid, niet goed waren gewaarborgd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college beleidsvrijheid had bij het verlenen van de vrijstelling en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende was. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de vrees van de appellant voor inbreuk op zijn privacy niet opwoog tegen de belangen van de woningbouw. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank de belangen van de appellant en de noodzaak van de woningbouw goed had afgewogen en dat het besluit van het college zorgvuldig tot stand was gekomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201108099/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Castricum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 juni 2011 in zaak nr. 10/1091 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college aan Woningstichting Kennemer Wonen (hierna: de woningstichting) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een appartementencomplex met 48 starterswoningen in woningbouwcategorie 1 en een (half)verdiepte parkeergarage voor 42 auto's (hierna: het bouwplan) op de hoek van de Henri Dunantsingel en de Martin Luther Kinglaan in Castricum (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 23 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2012, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M. Levering, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van 48 starterswoningen in een cirkelvormig appartementengebouw met daarin een halfverdiepte parkeergarage, op de hoek van de Henri Dunantsingel, de Rooseveltlaan en de Martin Luther Kinglaan. Het complex wordt ontsloten door een centrale inrit aan de Henri Dunantsingel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Molendijk 1981" rusten op het perceel de bestemmingen "Bijzondere doeleinden klasse A" en "Openbaar groen, plantsoen". Het bouwplan is in strijd met dit bestemmingsplan. Het college heeft vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat aan dit besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Volgens hem overtuigt het stedenbouwkundige argument dat in de wijk op hoeklocaties bijzondere elementen passen om uitstraling te geven aan de eenzijdige bebouwing van de wijk niet, en is dat argument vooral bedoeld om het oprukken van hoogbouw te legitimeren. Verder is volgens [appellant] in de ruimtelijke onderbouwing, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in het geheel niet gemotiveerd dat en waarom het bouwplan financieel haalbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank volgens hem miskend dat ook wat betreft de versterking van de groen- en bomenstructuur, alsmede het streven naar een gesloten grondbalans de ruimtelijke onderbouwing onjuist is, nu die beide doelen volgens hem onmogelijk kunnen worden gehaald. Volgens [appellant] voldoet de ruimtelijke onderbouwing verder niet waar het gaat om de gevolgen voor de verkeersveiligheid.
[appellant] voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat door het realiseren van het bouwplan zijn belangen worden geschaad, nu daardoor onrechtmatig inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit om vrijstelling te verlenen behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter het besluit terughoudend dient te toetsen.
2.3.2. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is neergelegd in het rapport van "Kuiper Compagnons, ruimtelijke ordening, stedenbouw, architectuur en landschap" van 30 november 2009. Bij deze onderbouwing zijn tevens verschillende onderzoeken, waaronder een akoestisch onderzoek en een bodemonderzoek, betrokken. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de relatie met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en op de reden om daarvan af te wijken, alsmede op de feitelijke situatie ter plaatse. Hoewel de met het bouwplan gemaakte inbreuk op het bestaande planologische regime niet onaanzienlijk is, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze inbreuk zo groot is dat strengere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing dan die waaraan zij voldoet. Daarbij heeft de rechtbank wat betreft de stedenbouwkundige inpassing, terecht in aanmerking genomen dat, zoals uit het rapport blijkt, de bestaande wijk een jaren 1960-1970 wijk is, die is opgebouwd uit zogenoemde bebouwingsstempels die clusters vormen, veelal bestaande uit woningen geclusterd rond een woonerf. Op de hoeken van deze bebouwingsstempels bevinden zich veelal uitzonderingen in de vorm van bijzondere elementen, die wat betreft vorm, bouwhoogte en functies afwijken van de stempels in de rest van de buurt. Gelet op deze situatie, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen uitgangspunt dat het gewenst is om dit bijzondere bebouwingselement in de vorm van het appartementencomplex in deze hoeksituatie terug te brengen, waarbij het door de afstand van het gebouw tot aan de bestaande omliggende bebouwing mogelijk is om tot op een grotere hoogte te bouwen, niet onredelijk is.
De rechtbank heeft terecht in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college, de ruimtelijke onderbouwing in aanmerking genomen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar is op de gekozen locatie. De enkele vrees van [appellant] dat de bouw van dit gebouw zal leiden tot meer hoogbouw in de buurt, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in dit geding slechts de vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van dit bouwplan ter beoordeling voorliggen.
2.3.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de financiële haalbaarheid van het bouwplan geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Hoewel [appellant] terecht aanvoert dat de ruimtelijke onderbouwing wat betreft de financiële haalbaarheid van het bouwplan niet in duidelijkheid uitmunt, heeft de rechtbank op grond van de nadere toelichting die het college hierover in beroep heeft gegeven, het standpunt van het college dat het bouwplan financieel-economisch haalbaar is, kunnen volgen.
2.3.4. In de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven hoe door het compacte volume van het bouwplan de bestaande bomenstructuur grotendeels behouden kan blijven en dat het, doordat één vrijstaand gebouw wordt gerealiseerd, mogelijk is om de forse ruimte tot aan de bestaande woningen (40 tot 45 m) in te vullen met extra water en met groen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing wordt het water langs de Martin Luther Kinglaan ter plaatse van het bouwplan verbreed en komen de appartementen aan die zijde in het water te liggen. Wat het groen betreft is door het college ter zitting verklaard dat het zich ten doel stelt om minimaal dezelfde hoeveelheid groen ter plaatse te behouden en dat het erop zal toezien dat dit doel zoveel mogelijk zal worden gehaald. In dit verband is mede van belang dat volgens de ruimtelijke onderbouwing het aan de westzijde gelegen bezoekersterrein wordt voorzien van bomen en zogenoemde graskeien en dat het voornemen bestaat om van het terrein rondom het bouwplan een gebied als wandelpark voor de buurt te creëren. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank eveneens met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat met de realisering van het bouwplan de bestaande bomen- en groenstructuur zal worden behouden en versterkt.
2.3.5. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt, onder verwijzing naar de nota "Standaardeisen Duurzaam Omgeven" van de gemeenteraad van Castricum van 6 juli 2006, dat bij de bouw onder meer naar een gesloten grondbalans zal worden gestreefd. Het college heeft daarover vermeld dat met de woningstichting is overeengekomen dat de op het perceel aanwezige kuil als gevolg van de sloop van een voormalig schoolgebouw, niet is opgevuld met grond, zodat die niet weer uitgegraven behoeft te worden bij de aanleg van de halfverdiepte parkeerkelder. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit in ieder geval in overeenstemming is met het streven naar een zoveel mogelijk gesloten grondbalans en dat de omstandigheid dat dit streven wellicht niet volledig kan worden gehaald, niet tot gevolg heeft dat de ruimtelijke onderbouwing in redelijkheid niet aan het besluit tot het verlenen van vrijstelling ten grondslag had kunnen worden gelegd.
2.3.6. Met betrekking tot de door [appellant] gestelde verkeersonveilige situatie ter plaatse wordt overwogen dat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat op de wegen in de nabijheid van het bouwplan een maximum snelheidsregime van 30 km per uur zal worden ingesteld. Verder wordt vermeld dat één centrale, ruime en overzichtelijke inrit aan de Henri Dunantsingel gerealiseerd zal worden en dat deze, in combinatie met een verkeersdrempel op de Henri Dunantsingel ter hoogte van deze inrit, de veiligheid voor met name het langzaam verkeer zal waarborgen. Ter zitting is door de gemachtigde van het college bevestigd dat verkeersremmende maatregelen op de Henri Dunantsingel zijn genomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende in een verkeersveilige situatie wordt voorzien.
2.3.7. Wat betreft hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht omtrent de als gevolg van het bouwplan gemaakte inbreuk op zijn privacy, heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent is. Dat de omgeving niet verstedelijkt zou zijn, zoals [appellant] stelt, kan niet worden staande gehouden, nu uit de ruimtelijke onderbouwing, alsmede uit de gedingstukken, zoals foto's en plattegronden, blijkt dat ter plaatse sprake is van een woonwijk uit de jaren 1960-1970.
Daarnaast heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat tussen het voorziene gebouw en de woning van [appellant] een kortst gemeten afstand van 57 m aanwezig is, waarbinnen zich een waterpartij, een weg en een rij bomen bevindt. De locatie van het gebouw ligt niet recht tegenover de woning van [appellant] en bovendien, zoals vermeld, op een redelijke afstand daarvan. Hoewel niet uit te sluiten valt dat vanuit bepaalde appartementen in het te realiseren complex enig zicht op de woning en de tuin van [appellant] zal bestaan, heeft de rechtbank in die omstandigheid terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de vrijstelling in redelijkheid had moeten weigeren.
2.3.8. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college het welstandsadvies van de "Welstandscommissie Noord-Holland Midden" van 21 augustus 2008 niet aan het besluit tot het verlenen van bouwvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellant] heeft het college de commissie van onjuiste informatie voorzien, op grond waarvan de commissie met het bouwplan akkoord is gegaan.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de welstandscommissie het uiteindelijke bouwplan zoals aangevraagd, waarin in 48 woningen is voorzien, heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden.
De rechtbank heeft verder terecht van belang geacht dat uit het advies van de commissie van 18 oktober 2007 reeds volgt dat, hoewel de commissie een strijdigheid met de welstandscriteria constateert, zij het bouwplan overigens door de gekozen vorm en doordat het goed aansluit op de bestaande groenstructuur in de omgeving, dermate goed vindt passen, dat zij het bouwplan desondanks positief waardeert. Daaruit volgt dat de commissie bij de advisering uiteindelijk geen probleem meer zag in de hoogte van het gebouw, welke was benodigd om daarin het aantal van 48 woningen te realiseren. Van een onjuiste voorlichting van de welstandscommissie door het college is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet gebleken.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt tenslotte tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit niet in stand kan blijven, omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de gedingstukken dat door het college diverse bewonersbijeenkomsten zijn georganiseerd, teneinde omwonenden in de gelegenheid te stellen over het bouwplan hun mening te geven en suggesties te doen. Nu voorts het voornemen om bouwvergunning eerste fase en vrijstelling te verlenen in een plaatselijk nieuwsblad is bekend gemaakt, als ook de uiteindelijke vergunningverlening, bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de feitenweergave door de rechtbank is ten slotte onvoldoende voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012
374-641.